dinsdag 8 mei 2012

Decembermoorden in Suriname – Verslag van een ooggetuige

 

Onderstaand boek –De Decembermoorden in Suriname – Verslag van een ooggetuige –

is in maart 1983 via de uitgeverij Het Wereldvenster (Bussum, Nederland) beschikbaar gekomen.

Het is een ooggetuigeverslag van de Compagnies-commandant Roy Horb, die tot aan zijn dood op 2 februari 1983, de tweede man was van het Militaire regiem in Suriname.

Zijn aantekeningen en ervaringen zijn door een een van Horb’s vertrouwelingen, wijlen ex-minister Jan Sariman opgetekend.

 

Dit boek werd in Suriname in 1983 middels een decreet onmiddellijk verboden verklaard. Toch deed dit boek als clandestine informatiebron de ronde en helaas hebben vele burgers een hardhandige ervaring moeten meemaken.

 

Het boek is zonder foto’s gedigitaliseerd, zodat een ieder kan lezen wat er in de aanloop naar en rondom december 1982 in Suriname is voorgevallen. Bovendien zijn er enkele actuele gegevens toegevoegd.

 

De Decembermoorden in Suriname

 

 

Verslag van een ooggetuige

 

Met een nawoord van wijlen President Henk Chin A Sen

 

 

 

Woord vooraf

 

Majoor Roy Horb is nauwelijks dertig jaar oud geworden. Op 3 februari 1983 werd voor het gebouw van de Militaire Politie te Paramaribo in een cellen­blokje, dat niet voor niets Devil heet, zijn stoffelijk overschot aangetroffen. Ook voor Roy Horb, die als onderbevelhebber van het Nationale Leger samen met bevelhebber Desi Bouterse bijna drie jaar de loop van de gebeurtenissen in Suriname bepaalde, had de doodsklok van de revolutie geluid. Zijn hals was omstrengeld met een koord uit een sportbroekje. ‘Zelfmoord’ luidde de officiële verklaring, waaraan velen - ook familieleden van Horb - twijfelden.

 

Roy Horb was in alle opzichten een merkwaardig mens. Kinderlijk wreed maar met de volwassen kracht van de getrainde militair, sociaal voelend, driftig, dierenvriend en hondstrouw in zijn vriend­schappen.

 

Het staat vast dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal schanddaden, vooral in zijn aanloop­periode na 25 februari 1980, de dag waarop de mi­litairen de macht aan zich trokken. Ook voor de slachting in fort Zeelandia, waarbij veertien Suri­namers en één Nederlander koelbloedig werden ver­moord, droeg hij als onderbevelhebber en als aanwezig lid van het Militair Gezag verantwoordelijk­heid. Volgens zijn eigen verklaringen keek hij toe hoe zijn trouwe adviseur vakbondsleider Cyrill Daal eigenhandig door luitenant-kolonel Desi Bouterse werd afgemaakt.

 

Toch was in de loop der jaren Horbs populariteit in de Surinaamse samenleving gegroeid, terwijl Bou­terse in die zelfde tijd de meest gehate man werd. De oorzaak viel voornamelijk te zoeken in het feit dat Horb zich een voorstander betoonde van een gema­tigde koers. Hij leek een klein houvast met grote macht te zijn voor een samenleving die tot haar schrik bemerkte door legerleider Bouterse steeds ver­der in de armen van Cuba te worden gedreven.

 

Na de decembermoorden trok Horb zich als mili­tair terug. Ondanks dat hij zich frank en vrij door Paramaribo bewoog, moet hij hebben voorvoeld dat zijn einde mogelijk nabij was. En de zwijgzame be­gon te praten. ‘Als ik mocht doodgaan bij een ver­keersongeluk, door verdrinking of wat dan ook, weet één ding: IK BEN VERMOORD. Vermoord door Desi en zijn bende.’ Ook in mij stelde hij vertrouwen. Hij vertelde mij van de betrokkenheid van bevelhebber Bouterse, van minister-president Errol Alibux, van minister Harvey Naarendorp, van Iwan Krolis, van Paul Bhagwandas, van Badressein Sital en van ande­ren bij de moordpartijen in de nacht van 7 op 8 en op 8 december in fort Zeelandia. Ook zijn eigen aandeel daarin verzweeg hij niet. Van die gesprekken heb ik een dagboek gehouden. Een weerslag daarvan vindt u in dit boek terug. Slechts bij vlagen heb ik Roys taalge­bruik letterlijk gehandhaafd, want Roy sprak ‘onlees­baar’ door de vele schuttingwoorden die hij in zijn gesprekken mengde. Wel ben ik zo dicht mogelijk bij mijn oorspronkelijke aantekeningen gebleven.

 

De bedoeling van dit boek is niet om mensen te belasten. Evenmin heeft het de pretentie ‘de’ ge­schiedschrijving te zijn over hetgeen zich omstreeks de laatste maanden van 1982 en de eerste maanden van 1983 heeft afgespeeld. Die geschiedenis zal in rustiger tijden, wanneer een grotere afstand van de jongste gruwelijkheden is genomen, moeten worden geschreven. Wel heb ik het als taak beschouwd Roys erfenis, zijn laatste boodschap, alvorens de tijd het geheugen begint aan te tasten, vast te leggen. Met mijn aantekeningen op schoot.

 

Dit boekje kan in die zin een steentje bijdragen tot de grote geschiedschrijving van ons land. Als die tijd aanbreekt, zal ik mijn identiteit prijsgeven. Nu moet ik mij uit lijfsbehoud in anonimiteit hullen omdat mijn rol in het huidige Suriname nog steeds niet is uitgespeeld.

Met dank voor alle hulp die ik mocht ontvangen.

 

De schrijver

 

 

De Decembermoorden

 

Niets blijft lang geheim in het babbelzieke Suriname.

Zelfs niet onder een militaire dictatuur. De dreiging te kunnen worden verraden door de slinkse verklik­kers van de Volksmilitie weegt niet op tegen het nog grotere schrikbeeld te moeten zwijgen. Bed en straat vormen nog steeds het aanplakbord van de samenleving. Elk geheim is binnen de kortste keren een publiek geheim.

 

In dit licht bezien duurt het nog vrij lang alvorens op 8 december de omvang van het bloedbad, dat die nacht in fort Zeelandia is aangevangen, bekend wordt. Pas in de ochtenduren begint het bericht te circuleren dat ‘Daal is doodgeschoten’.

 

Cyrill Daal, de voorzitter van de grootste vakcen­trale van Suriname, de Moederbond, is de man die in enkele maanden uitgroeide tot de grote tegenpool van het militaire bewind. Openlijk had hij de sterke man van het land, de bevelhebber van het Nationaal Leger luitenant-kolonel Desi Bouterse, getart. Nu zou hij - aldus de geruchten - zijn weggevaagd; uit­gewist van het schoolbord van de ‘nieuwe orde’ omdat zijn democratische optelsom de militaire over­heersers binnen de Bouterseclub en hun proCubaanse adviseurs niet zinde.

 

De econoom drs. Henry Neijhorst, een tengere, politiek-naïve Javaan met een schriel sikje en de atti­tude van de schoolmeester, is op 8 december 1982 minister-president van Suriname. Het verhaal gaat dat Neijhorst enkele maanden daarvoor Desi Bouterse bij zich op kantoor heeft uitgenodigd met het doel de bevelhebber ernstig toe te spreken over de hoogte van de drankrekening die na een officieel bezoek aan Venezuela is ingediend. Neijhorst – met het wijsvingertje geheven - toont bij die gelegenheid duidelijk zijn ontstemming over de hoeveelheden whisky die op staatskosten zijn verzwolgen.

 

Gewoontegetrouw is Henry Neijhorst op 8 de­cember vroeg aanwezig in zijn werkkamer, gevestigd in de rechtervleugel van het mooie houten gebouw van het ministerie van Algemene Zaken aan de Gravenstraat, sinds kort omgedoopt in Abaisastraat, in het nieuwe streven elke herinnering aan het koloniale verleden uit te bannen. Als het bericht van Daals dood hem in die vroege ochtenduren bereikt, reageert hij vol ongeloof. Dan, als de waarheid tot hem

doordringt, valt hij in onmacht. Door hem aan zijn baardje te trekken wordt hij bij z'n positieven ge­bracht. Ogenblikkelijk zoekt hij telefonisch contact met het hoofdkwartier van Bouterse en vraagt hem zo spoedig mogelijk verslag te komen uitbrengen.

 

Desi Bouterse laat niet lang op zich wachten. Als hij om tien uur die ochtend het kantoor van Neij­horst binnenstapt, zit daar een deel van de ongeruste minsterraad: Neijhorst, Sariman, Leeflang, Rusland, Ataoellah en Tjon Kie Sim; later zal Iwan Graan­oogst, een militaire minister en even onwetend als de rest, zich bij het gezelschap voegen.

 

Bouterse oogt volkomen onbewogen. Onder zijn arm draagt hij een rood polstasje. Het wordt de meest macabere zitting die ooit in dit zaaltje heeft plaatsgehad.

In de nacht van 7 op 8 december hadden speciale arrestatie-eenheden een aantal Surinamers van huis opge­haald. Doelwit waren de intellectuele critici van het bewind, dat ondanks allerlei toezeggingen hardnekkig blijft weigeren het volk inspraak te geven in de staatsinrichting van het land. Vakbondsleiders, advocaten, twee hoogleraren en journalisten die daartegen hun stem verhieven, werden terwijl de avondklok het aantal ooggetuigen beperkte, weggevoerd naar fort Zeelandia. Op de vroege ochtend van 8 december waren de rokende puinhopen van de radiostations ABC en Radika, van het krantengebouw De Vrije Stem en van het vakbondsgebouw van de Moederbond de voor iedereen zichtbare stille getuigen van de zoveel­-

ste noodgreep van het militaire bewind.

 

Zelfs de ministers hebben op die donderdag nauwelijks een idee wie er allemaal zijn opgebracht. Laat staan dat zij een notie hebben van hetgeen zich ach­ter de muren van fort Zeelandia heeft voltrokken.

 

Desi Bouterse is in de mini-ministerraad zeer terughoudend in het verstrekken van informatie.

 

‘Is alleen Daal dood of zijn er meer?’ vraagt iemand.

‘Een paar meer,’ antwoordt hij. ‘Ik zal de minis­terraad later precies informeren.’

‘Is Kamperveen erbij?’ vraagt minister Leeflang.

‘Ja,’ zegt Bouterse. ‘En nog een paar meer.’

Op dat moment zakt ook minister Leeflang in elkaar. Niemand van de aanwezigen - Bouterse natuurlijk uitgezonderd - is in staat de omvang van de tragedie te beseffen. Net zo min als het Suri­naamse volk dat enkele uren later kan. Dit is onmo­gelijk, wordt er gezegd, dit is on-Surinaams en al spoedig doen geruchten de ronde dat Spaans spre­kende, in uniform gestoken mannen - Cubanen dus – de voltrekkers van het vonnis zijn geweest. Het is een

staaltje zelfbedrog, voortspruitend uit ongeloof.

 

De verbijstering in het werkvertrek van minister­president Neijhorst transformeert zich in een radeloos aftelversje. ‘Is Baboeram erbij?’ ‘En Gonsalves?’

                                                                                                                                                11

‘En Hoost’ ‘En Riedewald?’ Bouterse knikt na een blik geworpen te hebben op de papieren in zijn pols­tasje bij elke naam. De volledige dodenlijst geeft hij echter niet prijs.

 

‘Hoe is dit mogelijk. Wat is er gebeurd,’ stamelt minister-president Neijhorst. Dan begint bevelhebber Bouterse aan zijn verklaring.

‘Het fort werd vanuit de lucht aangevallen door vliegtuigen,’ zei hij. ‘We werden gebombardeerd. Bhagwandas had op dat moment de leiding in het fort. De jongens raakten in paniek en toen hebben ze op de gevangenen geschoten. Bijna hadden we een van de toestellen die de aanval uitvoerden, neer­gehaald.’

 

Neijhorst: ‘Hebben jullie die vliegtuigen geïdentificeerd?’

Bouterse: ‘Nee, helaas, het was te donker. De jon­gens konden het niet goed zien.’

Bouterse beaamt dat de zaken nog niet helemaal duidelijk zijn. Geruststellend voegt hij eraan toe dat de majoor Horb opdracht heeft gekregen een onderzoek in te stellen. (Horb heeft later gezegd nooit een dergelijke order te hebben ontvangen.)

 

Als Bouterse is vertrokken, zitten de ministers als geslagen honden bijeen. Er is twijfel over de juistheid van de verklaring van de bevelhebber en er heerst wanhoop. Besloten wordt het ambt neer te leggen.

Geen van de aanwezigen wil de verantwoordelijkheid voor het - tot dusver bekende - bloedbad dragen. Het enige dat het gezelschap collectief nog zal onder­nemen, is het doen uitgaan van een nieuw verzoek om rapportage aan de bevelhebber nadat gebleken is dat diens verklaring in de ministerraad totaal afwijkt van hetgeen hij 's avonds via de Surinaamse televisie bekend laat maken. In die versie is geen sprake meer van een luchtaanval op het fort. De gevangenen zouden massaal op de vlucht zijn geslagen, waarna er was geschoten. Aan die lezing, die zichzelf alleen al door de aard van de verwondingen van de slachtoffers als onwaar ophief, blijft Bouterse vasthouden.

 

De reden waarom Bouterse eerst een volkomen afwij­kende visie geeft, ligt voor de hand voor degenen die hem kennen. Hij heeft een rookgordijn willen leggen.

Door het te doen voorkomen alsof hij zelf in de versie van de luchtaanval geloofde, denkt hij zijn betrokkenheid te kunnen camoufleren: De bevelhebber moet zichzelf corrigeren, de bevelhebber weet dus niet wat er precies was voorgevallen, de bevelhebber is dus onschuldig.

 

Inmiddels is in de loop van de dag in Suriname de omvang van het bloedbad bekend geworden. Minimaal veertien Surinamers en een Nederlander zijn in de nacht van 7 op 8 en gedurende 8 december - na zware mishandelingen - doodgeschoten.

 

Honderden mensen zien enkele uren later in het mortuarium de stoffelijke overschotten van de omgekomenen. Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NCJM) verzamelt in de volgende maanden getuigenverklaringen en brengt op 14 februari 1983 een rapport uit.

 

‘Het rapport is een synthese van verklaringen van ooggetuigen, zoals familieleden en personen die beroepshalve bij de gebeurtenissen betrokken zijn geweest, zoals artsen en anderen,’ schrijft het juristencomité in een inleiding. ‘Een enkele maal is gebruik gemaakt van infor­matie uit betrouwbare tweede hand die ooggetuigen­verslagen nader versterkt of die door ooggetuigenver-

­slagen wordt bevestigd.’

 

‘Tenzij uitdrukkelijk anderszins is vermeld, zijn alle feiten zoals hieronder opgenomen gebaseerd op verklaringen van ten minste twee van elkaar onafhankelijke personen. Alle verklaringen zijn onafhankelijk van elkaar en op verschillende locaties opge­nomen.’

 

De getuigenverklaringen zijn alle getekend en ge­deponeerd bij mr. H. Pos, vice-president van het Gerechtshof te Den Haag. Mr. Pos en mr. P.J.G. Kapteyn, lid van de Raad van State, verklaren dat de door het juristencomité gemaakte synthese een correcte weergave is van de feiten zoals die in de getui­genverklaringen zijn neergelegd.

 

‘Nagenoeg alle lichamen vertoonden sporen van zware mishandeling in het gezicht met, met name, stompen en slagen van zware voorwerpen,’ aldus het rapport.

‘Deskundigen en zij die zich beroepshalve met geweldslachtoffers bezighouden, hebben verklaard dat vele van de sneden in de gelaten opengebarsten wonden waren, veroorzaakt door slagen met een hard, niet te scherp, maar ook niet te stomp voorwerp, zoals een geweerkolf. Voorts vertoonden de li­chamen zonder uitzondering sporen van kogelgaten in borst, buik, gezicht of ledematen. Getuigen die kennis van zaken op het gebied van wapens en

wapenverwondingen hebben, hebben verklaard dat de kogelverwondingen in borst en buik duidelijk zgn. inschotwonden waren, d.w.z. dat de slachtoffers van voren zijn neergeschoten.

 

In de loop van de betreffende dagen zijn pogingen in het werk gesteld om de verwondingen te camoufleren. Dit blijkt o.a. uit het aanbrengen in de loop van die dagen van hechtingen

en het plakken van pleisters op wonden in het gezicht, o. m. op kogelwonden.

 

 

De lijst van de slachtoffers en hun verwondingen

 

John Baboeram – Advocaat.

Hij is zwaar en bruut in het gezicht mishandeld. Zo had hij een gebroken bovenkaak, waren nagenoeg alle tanden, behalve één – rechtsboven - ingeslagen en waren zijn lippen kapot.

Hij had een wond horizontaal over het voorhoofd. Voorts had hij een kogelwond links naast de neus, die later met pleisters was afgedekt. Vervolgens wonden, sneden op de wangen en bloeduitstortingen in het gelaat. Een bron meldt een snee in de tong.

 

Bram Behr Journalist, leraar wiskunde, directeur van weekblad Mokro.

Hij had verwondingen in het gezicht en kogelwonden in borst en voeten.

 

Cyrill Daal – Voorzitter van de grootste vakbond in Suriname, De Moederbond.

Hij had kogelwonden in de buik en diverse verwondingen in het gezicht. Twee bronnen melden oogletsel in het algemeen. Twee bronnen melden dat bij iemand het scrotum is afge­sneden; één bron noemt in dit verband de naam van Daal, één - andere bron - meldt gezien te hebben

dat Daal was gecastreerd. Eén bron meldt arm- en beenbreuken.

 

Kenneth Gonsalves – Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten.

Hij had verwondingen in het gezicht. In het bijzonder had hij een neusfractuur. Eén bron

meldt een dozijn kogels in de borststreek te hebben geconstateerd.

 

Eddy Hoost – Advocaat, oud-minister van Justitie.

Ver­wondingen onbekend.

 

André Kamperveen – Ondernemer, oud-minister van Cul­tuur en Sport, eigenaar van radiostation ABC.

Hij had een gezwollen gelaat en verwondingen aan de kaak, vermoedelijke een ontwrichting. Hij had een 18-tal kogels in de borst. Voorts is een dijbeenbreuk geconstateerd. Eén bron meldt een armfractuur. Eén bron meldt een schot in de rechterslaap.

 

Gerard Leckie – Dekaan van de sociaal- economische faculteit van de Universiteit van Suriname.

Hij had bloeduitstortingen in het gezicht. Eén bron meldt kogels in de borst.

 

Suchrin Oemrawsingh – Docent aan de Universiteit van Suriname, directeur van het Rekencentrum.

Hij had onder de omstandigheden een redelijk gaaf gezicht.

Hij had een klein gat in de rechterwang. Hij had aan de linkerslaap een groot gat waarover wat haar hing. Later was dit afgedekt met een pleister.

 

Leslie Rahman – Journalist voor het persagentschap CPS.

Hij had scheuren en sneden in het gezicht. Hij had bulten op het voorhoofd. Eén bron meldt te heb­ben geconstateerd dat huidlappen van het bovenbeen waren getrokken.

 

Soerindre Rambocus – Militair officier, veroordeeld voor zijn aandeel in de couppoging van maart 1982 tot 12 jaar gevangenisstraf.

Hij had open scheuren in het gezicht en scheurtjes in lippen en boven het linkeroog. Van linkervoet tot hals en dwars over het middel was hij doorzeefd met kogels. Hij had een opgezwollen gelaat.

  

Harold Riedewald – Advocaat.

Hij had een kogel door de rechterslaap en bloed markeerde zware verwon­dingen aan de linkerhals. Eén bron meldt tientallen kogels in de borst.

 

Jiwansingh Sheombar – Militair, veroordeeld voor zijn aandeel in de couppoging van maart 1982 tot 7 jaar gevangenisstraf.

Hij had een gezwollen gezicht. Zijn gezicht was zeer donker gekleurd door de vele bloeduitstortingen (hematomen). Hij had een zware kaakverwonding rechts. Voorts had hij een kogelschot van de hals door het hoofd en een kogelwond in de schedel. Met kogels was een patroon van een kruis gemaakt in de borst- en buikstreek.

 

Jozef Slagveer – Journalist, eigenaar van het persagent­schap Informa.

Hij had een gezwollen gezicht met vele bloeduitstortingen, in het bijzonder aan de linkerkant. Voorts had hij een kaakbeschadiging.

 

Somradj (Robbie) Sohansing – Ondernemer.

Hij had ver­wondingen in het gezicht. Met name waren zijn tan­den naar binnen geslagen en had hij een jukbeenfractuur. Voorts had hij zes kogelwonden in borst- en buikstreek.

 

Frank Wijngaarde – Journalist voor ABC, Nederlander van Surinaamse afkomst.

Hij had een kaakfractuur. Zijn tanden waren naar binnen geslagen. Hij had kogels in de borst en schotwonden in het aangezicht.

 

 

In de volgende hoofdstukken zullen - na een kort his­torisch overzicht - voornamelijk aan de hand van de verklaringen van majoor Roy Horb reconstructies worden gemaakt van het draaiboek voor het bloedbad in fort Zeelandia en de wijze waarop de besluit­vorming tot stand kwam om een aantal critici van het bewind-Bouterse te vermoorden.

 

Terugblik

 

Een commando-eenheid van zestien man, sergeanten en korperaals, uitgerust met drie jachtgeweren, een alarmpistool, een zware kniptang, enkele pakjes vuurwerk, twee rolletjes touw en zestien messen, geeft op 25 februari 1980 een dramatische wending aan de geschiedenis van Suriname. In weerwil van hun schamele uitrusting veroveren zij het land zon­der noemenswaardige tegenstand.

De coup van de sergeanten is een feit. Suriname staat aan de vooravond van een ongewisse toekomst. De zestien bloed­broeders die elkaar op 25 februari trouw hebben gezworen, zijn:

Roy Horb (dan 27 jaar), Paul Bhag­wandas (30), Marcel Zeeuw (27), Ewoud Leefland (27), Ruben Rozendaal (23), Roy Tolud (29), Benny Brondenstein (24), Ernst Geffery (37), John Hardjoprajitno (28), John Nelom (23), Wilfred Hawker (24), Guno Mahadew (24), Roy Esajas (29), Steven Dendoe (25), Arty Gorré (30) en Desi Bouterse (34).

 

Al direct na de militaire operatie blijkt waar het de nieuwe machthebbers aan ontbreekt: inzicht. De militairen mogen dan de macht hebben veroverd, zij weten nauwelijks wat zij ermee moeten aanvangen. Een draaiboek en toekomstvisie is er niet. Gewend om bevelen op te volgen van een inmiddels verdreven kader moeten zij plotseling zelf beleidslijnen uitstip­pelen. De sergeantencoup wortelt in gevoel, niet in verstand. Gevoelens van onvrede over de ontwikkelin­-

gen in Suriname en over het vinden van voldoening in de vervulling van de eigen militaire taak spelen daarbij een rol. Ongetwijfeld is de populariteit van de coupplegers bij de bevolking nooit zo groot geweest als in die eerste dagen. De afzetting van de van vriendjespolitiek en corruptie aan elkaar hangende regering-Arron heeft vrijwel ieders instemming.

‘Onze jongens,’ zo worden de coupplegers dan ook genoemd.

 

Direct na de coup vormen de militairen een Nationale Militaire Raad. De benaming ‘Revolutionaire Raad', geopperd door enkele radicale elementen, wordt als wat al te gedurfd beschouwd. Ondanks de problemen die de militairen hebben bij het vinden van vertrouwensfiguren die het land besturen – de ‘oude’ politici zijn immers ‘besmet’ - kan al op 15 maart 1980 een nieuwe burgerregering aantreden onder leiding van Henk Chin A Sen, een internist met weinig politieke ervaring maar van onbesproken gedrag.

 

De regering, die een redelijke afspiegeling vormt van bevolkingssamenstelling en functionele groepen, komt op 1 mei met een regeringsverklaring die gematigd van toon is en waarin verkiezingen in oktober 1982 worden beloofd. Ondanks de snelle formatie van een nieuwe rege­ring en een ferme regeringsverklaring is er van sta­biliteit in Suriname geen sprake.

 

De spanningen, die van het begin af zijn ingebouwd, zijn voor een deel terug te voeren op de onduidelijkheid die is blijven bestaan omtrent de invloed van de militairen. Het regeermandaat komt van hen, maar kan het ook weer worden teruggevraagd, is een van de vragen. Dan zijn er nog de kleine radicale splintergroepen die bij de militairen in het gevlei willen komen om zo tot het machtscentrum te geraken, waarvan zij bij vrije ver­kiezingen altijd uitgesloten zijn gebleven. Zij bren­gen politieke verdeeldheid binnen het Surinaamse leger, waarin ook al spanningen ontstaan tussen de nieuwe zichzelf promoverende en goed bedelende top

en de gewone soldaten.

 

Coups, tegencoups, regeringscrises en stakingsac­ties met een steeds meer politiek karakter worden dan ook de terugkerende verschijnselen, die Suriname gaandeweg de aanblik geven van een putschistische bananenrepubliek. Het regime van legerleider Desi Bouterse die zijn politieke richtlijnen steeds meer is gaan betrekken van radicale stromingen in Suriname en hun geestverwanten op Cuba en Grenada, wankelt in maart 1982, wanneer een couppoging van een

behoudend deel van het leger onder leiding van ex­-luitenant Rambocus op het nippertje mislukt.

 

 

De escalatie tot december 1982

 

Na maanden van toenemende spanningen bereiken de confrontaties in Suriname eind oktober 1982 een hoogtepunt met de acties van de Moederbond van Cyrill Daal.

Daal had Bouterse ten val kunnen bren­gen indien hij was gesteund door de andere vakcentrales. De acties van de Moederbond blijken het begin van een escalatie die uitmondt in de executies van 8 december.

 

Hoe heeft die escalatie vanaf oktober zich voltrokken?

Wat was de positie van majoor Horb in het geheel? Hoe was de relatie Horb-Bouterse?

In deze periode begint de nagelaten boodschap van majoor Roy Horb.

 

De Moederbond kondigt eind oktober stakingsac­ties af met slechts één doel: direct herstel van de democratie. De acties vallen, zo blijkt uit de woorden van Horb, niet toevallig samen met het bezoek van premier Maurice Bishop van Grenada, bondgenoot van Fidel Castro en persoonlijk vriend van Bouterse.

Het bezoek wordt een gigantische flop en een persoonlijke vernedering voor Bouterse; Daal draagt daartoe meer dan zijn steentje bij.

De ministerraad ontvangt Bishop 's avonds bij kaarslicht, omdat de Moederbond de elektriciteits-

voorziening door een staking heeft platgelegd. Op de slotdag van het bezoek wordt de vernedering voor Desi Bouterse compleet. Ondanks alle propaganda, bezoeken slechts vijftienhonderd mensen een bijeen­komst in ‘fort Bomika’ (ABO-gebouw, hoek Kernkampweg en Joh. Mungrastraat) met Bishop, terwijl op hetzelfde moment (zondag 31 oktober 1982) ruim 15.000 mensen bijeen zijn gekomen op het terrein van de Moederbond (Coppenamestraat), waar een over z'n toeren geraakte Cyrill Daal onmiddellijke vrije verkiezingen eist.

 

Volgens Horb hebben de gebeurtenissen van oktober tot een verwijdering geleid tussen hem en

Desi Bouterse. Het verzet van de Moederbond is in de ogen van Horb een verzet geweest tegen een opko­mende linkse dictatuur.

Horb: ‘Weet je, de politieke verschillen tussen Bouterse en mij begonnen eigenlijk naar een climax te lopen in oktober 1982.

 

Het was de periode toen de Moederbond onder leiding van Daal openlijk begon te ageren tegen het militaire bewind, doch in het bij­zonder tegen de opkomende linkse dictatuur waarvan

symptomen toen reeds merkbaar waren. Bouterse was kort tevoren zogenaamd met vakantie in het Gre­nada van Maurice Bishop, maar vertoefde de hele tijd op Cuba. De vakbeweging was duidelijk niet gelukkig hiermee en vooral Daal stak dat niet onder stoelen of banken. Hij werd bovendien gesterkt door het algemeen onbehagen in het land en provocerende uitlatingen en uitzendingen van Volksmobilisatie. De confrontatie tussen Daal en Bouterse bereikte haar

hoogtepunt toen premier Bishop van Grenada in die­zelfde maand Suriname zou bezoeken op uitnodiging van Bouterse.’

 

Legerleider Desi Bouterse houdt in Bomika in aanwezigheid van Bishop een felle rede, waarin hij reeds een definitieve afrekening lijkt aan te kondigen met Cyrill Daal. Hij belooft Daal ‘contant’ betaald te zetten. Het ‘wisselgeld’ mag hij volgens Bouterse houden. Bishop steunt zijn vriend Bouterse met een felle speech: ‘The Surinamese revolution is too friendly. Reactionary forces too strong. You have to eliminate those who are not with you, otherwise they will eliminate you.’

 

Horb is in deze periode afwezig. Hij logeert bij ex-president Chin A Sen in Pittsburgh. Horb zegt over de confrontatie tussen Bouterse en Daal: ‘Daal heeft gedreigd met een algemene staking mede als protest tegen de komst van Maurice Bishop. Hij werd toen door Bouterse ontboden en kreeg een waarschuwing.

Deze waarschuwing noemde Daal in een bestuursvergadering je reinste intimidatie.’

Wanneer radio ABC de tirade van Daal tegen Bouterse uitzendt, wordt de uitzending door ingrij-

pen van de militairen onderbroken.

Horb: ‘Bouterse liet Daal toen oppakken en sloot hem op. Toen brak de hel los in de vakbeweging en er dreigde een totale werkneerlegging uit te breken. Bouterse was toen gedwongen Daal vrij te laten, doch zei daarbij in het presidentieel paleis dat hij bij een algemene staking alle vakbondsleiders zou opsluiten en om het half uur een van ze zou laten neerschieten. Tegen Daal zei hij dat hij erop kan rekenen terugbetaald te worden en dat hij daarbij het kleingeld als tip zou mogen houden.’

 

‘De dag na de aankomst van Bishop werd toch door de Moederbond een staking geproclameerd. De universiteit werd ook lamgelegd en de acties daar werden geleid door dr. Gerard Leckie.

De Volksmi­litie werd in die periode gewapend ingezet om stakers te bedreigen, te intimideren en te molesteren. De algemene leiding van deze campagne was in handen van de ministers Badrissein Sital en Harvey Naarendorp. Dit alles leidde ondanks alle pogingen om de staking te breken tot verscherping van de acties.’

 

‘De feitelijke krachtmeting kwam uiteindelijk toen Bouterse in het fort Bomika aan zijn gast Bishop zijn achterban wilde demonstreren, terwijl Daals Moederbond in het Moederbondgebouw een massameeting zou beleggen.’

Horb, die dan nog steeds in Pittsburgh is, zegt dat hij een dag eerder heeft gebeld met Bouterse om te informeren over de stand van zaken en of hij moest terugkomen:

‘Bouterse zei dat alles onder controle was en dat ik niet hoefde te komen. Hij zei me dat hij opgewassen was tegen alle eventualiteiten en dat het volk nu ein­delijk zal weten wie hij is.’

 

Horb blijkt het niet te vertrouwen en wil toch terug naar Paramaribo: ‘Na deze woorden besloot ik onmiddellijk terug te keren naar Paramaribo. Ik heb feitelijk dr. Chin A Sen opgedragen om ervoor te zor­gen dat ik werd teruggevlogen.’

Met een lijntoestel vliegt Horb naar Miami. Vandaar laat hij zich met een gehuurde particuliere

Twinotter via Puerto Rico naar Suriname vliegen.

Minister Hardjoprajitno treft in opdracht van Horb de veiligheidsmaatregelen om het toestel te ontvangen. Horb heeft de toestemming voor de landing op Zanderij zelf al geregeld.

Bouterse is niet van te voren van Horbs komst op de hoogte gesteld.

Horb: ‘Ik was op tijd terug om net te kunnen bedanken voor de eer mee te gaan naar het

ABO-gebouw (fort Bomika) om Maurice Bishop te huldigen.’

 

Horb: ‘Ondertussen werd Daal door de massale opkomst verleid om politieke en gespierde taal te

gebruiken. Hij riep op om te blijven staken tot Bou­terse bereid was verkiezingen te houden en dus terug te keren naar de democratie. Toen dit in het fort Bomika op de vergadering aan Bouterse werd gerapporteerd, riep de ambassadeur van Cuba die op het podium zat:

“Desi, you have to shoot that man down.”

 

Roy Horb was weliswaar niet in Bomika maar laat zich, zo blijkt uit zijn boodschap, precies informeren over wat gaande is. Kennelijk een harde clash vrezend tussen Bouterse en Daal besluit Horb, die Daal goed kent, zijn diensten aan te bieden als bemid­delaar. Bouterse, gekrenkt in zijn trots, blijkt daar weinig voor te voelen.

 

Horb: ‘Ik ging in de late middag naar Bouterse en zei hem dat ik de situatie middels overleg kon oplossen. Hij toonde zich geen voorstander van overleg en vond dat Daal reeds te ver was gegaan, gesteund door antirevolutionairen. Bovendien vond hij praten zeker gezichtsverlies voor het Militair Gezag. Ik overtuigde hem toen dat ik Daal de situatie kon laten terugdraaien zonder concessie en dat hij zelf voor de televisie de staking zal opheffen, dit alles natuurlijk zonder vernedering voor hem. Hij stemde toe doch zei dat de regering tegenstandster was van overleg en hij moest dus met de regering praten.’

 

Horb gaat intussen praten met de Moederbond en de bondsadviseur mr. André Haakmat. De verwar­ring die in de volgende dagen ontstaat, lijkt typisch voor het geruchtenrijke Paramaribo, waar de mofo­-koranti (mondkrant) het snelste medium is. Heeft Horb met Daal nou wel of geen akkoord bereikt en als er een akkoord is, waarom wordt dat dan niet bekendgemaakt, zo vraagt Paramaribo zich af. Horb zegt er in zijn boodschap het volgende over:

‘De volgende dag (maandag 1 november) werd ik door de bevelhebber gevraagd naar het Paleis te komen. De regering was voltallig aanwezig en was verbaasd door mijn mededeling dat ik al een akkoord had bereikt met de Moederbond om de staking op te heffen. Bouterse bleek de regering niet te hebben geïnformeerd over mijn pogingen de zaak op te lossen en bovendien deed hij of hij van niets afwist. Ik was zeer verbaasd en boos, maar beheerste mij en gaf

toen tekst en uitleg.

 

De regering bleek niet erg gelukkig dat ik binnen eenmaal 24 uur een oplossing had gebracht in deze zaak en zag het als gezichtsverlies voor haarzelf. Ze wilde de verklaring eerst voorgelegd hebben en was geen voorstandster om mij de gelegenheid te geven via de pers informatie te verschaffen over de oplossing. Ook Bouterse, die vooraf reeds akkoord ging, ondersteunde de zaak niet.

Ik besloot opnieuw met Daal te praten en hem tot meerdere concessies te dwingen. Dit lukte. Ik ging terug naar de vergadering en bracht tevens een kopie van de verklaring die Daal zou moeten oplezen. Deze verklaring werd niet geaccepteerd en dus moest ik opnieuw terug naar Daal. Uiteindelijk kwam het toch in orde. De staking werd opgeheven en de situatie

genormaliseerd.

Bouterse zei evenwel op de laatste vergadering met de ministerraad dat niet van hem verwacht mocht worden dat hij de zaak-Daal heeft afgesloten...’.

 

Het akkoord met de Moederbond leidt tot een ver­scherping van de tegenstelling tussen Horb en Bou­terse. De rechtlijnige Horb is boos omdat het Beleidscentrum niet de beloofde verklaring heeft uitgegeven over de gemaakte afspraken met Moederbondleider Daal. Nog steeds vraagt Paramaribo zich af: is er nu wel of niet een akkoord?

De Moederbond presenteert een verklaring, waarin slechts staat dat men nooit met de stakingsacties zou zijn begonnen indien menhad geweten dat de autoriteiten al bezig waren met

de democratiseringsplannen. De Moederbond heeft weinig meer dan een lege dop gekregen, is dan ook de conclusie in Paramaribo.

 

Roy Horb trekt zich op 2 november uit de openbaarheid terug en duikt onder uit boosheid over het uitblijven van de verklaring van het Beleidscentrum.

Die dag, dinsdag 2 november, heeft in aanwezigheid van de ministerraad een felle woordenwisseling plaatsgehad tussen Bouterse en Horb, die de verkoeling markeert die tussen de twee gezworenen van weleer is ingetreden.

 

Horb geeft Bouterse te kennen dat hij niet meer met de extreem-linkse Revolutionaire Volkspartij (RVP) wenst samen te werken. Waarop

Bouterse hem verwijt nooit kritische opmerkingen te hebben gemaakt over ‘rechtse’ media als de Vrije Stem en radio ABC.

Horb: ‘Bevelhebber, u kleineert mij. Als u zo doorgaat, ga ik weg.’Bouterse: ‘Dan ga je weg.’ Hierop verlaat Horb de vergaderzaal en duikt vervolgens onder.

De ministers hebben zich al die tijd doodstil gehouden en zijn slechts toeschouwers  gebleven. Speculaties over een definitieve verwijdering tussen de twee strijdmakkers van het eerste

uur steken opnieuw de kop op.

 

Op 6 november verschijnen Bouterse en Horb toch samen op de televisie.

‘Er zijn geen spanningen tussen mij en de bevelhebber,’ verzekert Horb.

‘Het leek me wijs een tijdje rust te nemen om erover na te denken of ik soms fouten had gemaakt,’ luidt zijn verklaring aan het Surinaamse volk voor zijn tijdelijke afwezigheid. In dezelfde uitzending noemt hij Moederbond-adviseur Haakmat ‘gevaarlijk’ voor het land.

De verzoening tussen Horb en Bouterse zal slechts tijdelijk blijken. De bloedbroeders van 25 februari 1980 zijn definitief uit elkaar gegroeid. Dat de spanningen in Suriname niet zijn

geweken, blijkt wanneer vrijdag na de Moederbond acties een mislukte aanslag wordt gepleegd op mr. André Haakmat, door sommigen gezien als het brein achter de stakingsacties. Haakmat ontvlucht spoedig daarna Suriname.

 

In de laatste weken van november ontstaat een steeds diepere kloof tussen de totale Surinaamse vakbeweging en Bouterse c.s. Over een door C-47 van Fred Derby opgesteld fasenplan voor een stapsgewijze terugkeer naar democratie, waarachter alle vakcentrales inclusief de Moederbond zich hebben gesteld, wordt nog wel onderhandeld met het Beleids­-

centrum waarin Bouterse de machtigste man is.

 

Het onderhandelen blijkt echter niet meer dan een tactisch spel van Bouterse die tijd wil rekken om zijn eigen plannen voor te bereiden. Terwijl de besprekingen nog gaande zijn, verklaart Bouterse onver­wacht op de televisie dat alle groeperingen schriftelijk hun ideeën over democratie kunnen insturen naar het Beleidscentrum. De verklaring betekent een een­zijdig afbreken door Bouterse van de onderhandelin­gen over het fasenplan. De vakcentrales beschuldigen Bouterse dan ook in een gezamenlijke verklaring van

woordbreuk.

 

De confrontatie tussen maatschappelijke groe­peringen en Bouterse c.s. neemt de daarop volgende weken steeds scherper vormen aan. De roep om democratie in Suriname wordt algemeen. Studenten, advocaten, kerken, vakbonden en vrouwenorgani­saties coördineren hun acties en drijven de gezworenen van 25 februari 1980 bijna letterlijk in het nauw met een mars richting fort Zeelandia, hoofd­kwartier van Bouterse.

 

Op 4 december wordt een demonstratie van studenten en scholieren uiteengeslagen. De vakbonden verklaren zich solidair met de studenten en treden met hen in overleg.

 

Op 7 december in de avond verschijnen Cyrill Daal en André Kamperveen, minister en eigenaar

van het radiostation ABC, aan de poort van fort Zeelandia om te praten, levend in de naïeve veronderstelling dat een vergelijk nog mogelijk is.

Zij beseffen nog steeds niet dat luitenant-kolonel Desi Bouterse zijn eigen plan al heeft getrokken en dat voor hem het stadium van compromissen dan reeds lang is gepasseerd.

 

 

Errol Alibux treedt uit de schaduw

 

Hoewel Roy Horb een vooraanstaande rol heeft ge­speeld bij het oplossen van het stakingsconflict, boet hij steeds meer aan macht in. Bouterse wil namelijk geen oplossing maar een afrekening. Beetje bij beetje wordt Roy Horb uit het zich radicaliserende machts­-

centrum geschoven. Majoor Roy Horb bepaalt niet langer de loop der geschiedenis; integendeel de geschiedenis gaat met hem op de loop.

Stuurloos gevangen in zijn naïeve en hondse trouw aan Bouterse wordt hij meegesleurd, niet in staat iets aan de gang van zaken te veranderen.

Dat Horbs gezag aan ernstige erosie lijdt, blijkt duidelijk tijdens een vergadering binnen de Com­-

mandogroep, waarin vlak na de acties van Daal de politieke situatie van dat moment wordt geanalyseerd.

 

(Uit de boodschap van Roy Horb): ‘Bouterse gaf uitleg over de ontstane situatie. Er werd fel van leer getrokken tegen Daal, Leckie, Derby en de oude orde. Bouterse zinspeelde op de mogelijkheid dat het leger zou worden geïnfiltreerd en riep ons op om meer dan ooit waakzaam te blijven.

Een van de besluiten tijdens de vergadering was dat er een bureau zou worden ingesteld om het democratiseringsproces op gang te brengen en te begeleiden. Dit bureau zou onder mijn leiding komen.

 

Ik besloot drs. Alibux aan te trekken om mijn ideeën over de democratie nieuwe stijl op papier te

zetten. In feite heb ik Alibux weer in het proces teruggebracht. Het verhaal over het paard van Troje was ik vergeten.’

 

Errol Alibux, die in Nederland studeerde, is een fel aanhanger van de Progressieve Arbeiders en

Landbouwers Unie (Palu), een socialistisch en sterk nationalistisch gekleurde splintergroepering, die vrij­wel nooit een achterban in Suriname heeft gehad.

Pas na de militaire staatsgreep van 25 februari 1980 kreeg de Palu de kans naar het voorste plan op te ruk­ken, aangezien de rol van de ‘oude politieke partijen’ was uitgespeeld.

 

Het zelfde geldt voor een andere splinterpartij, de op Cuba gerichte Revolutionaire Volkspartij (RVP). Alibux was minister in het kabi­net Chin A Sen.

Samen met zijn partijgenoot Vreede speelde hij een belangrijke rol bij het ten val brengen van president-premier drs. Henk Chin A Sen. In maart 1983 werd Errol Alibux de premier van het

eerste kabinet dat na het bloedbad op 7 en 8 de­cember in fort Zeelandia aantrad.

 

(Uit de boodschap van Horb): ‘Ik heb me door Bouterse laten pakken als een stukje stront. Dat ka-ding over dat bureau was een ka-olo bliksemafleider.

Ik ben als een opgefokte stommeling in dat strontding van Desi Bouterse gelopen want die ka hield me op afstand en...

En ik werd niet meer door Bouterse geraadpleegd bij besluiten, zowel politiek als militair. Het was me opgevallen dat Alibux dagelijks bij hem vertoefde in plaats van bij mij. Regelmatig was Alibux in gezelschap van Iwan Krolis en Dick de Bie bij Bouterse op kantoor. Evenals Sital.

 

Nieuwe spanningen werden inmiddels door de situatie op de universiteit aangewakkerd. De sfeer in het land was weer geladen.

Bouterse wilde overeenkomstig de lijn Naarendorp-Sital-Sankatsing ten koste van alles een vernieuwing doordrukken. Ik wilde dit ook, maar dan langs de weg van overleg en inspraak. Ik begon mijn geduld te verliezen en verklaarde in een gecombineerde vergadering met de

ministerraad niet langer bereid te zijn samen te wer­ken met de linkse figuren van de RVP. Hierdoor kwam ik heftig in botsing met Bouterse. Er ontstond een woordenwisseling en ik voelde me beledigd. Boos verliet ik de vergadering en trok mij enkele dagen terug.

 

De groep van 16 lijmde de breuk. In een vergadering werd een soort verzoening tot stand gebracht. Maar voor het zover was, beschuldigde Bouterse mij ervan voor de CIA te werken. Het was de eerste maal dat hij dat zei. Ik vroeg of hij dat bewijzen kon en zei dat hij bezig was mij te verraden. Minister Hardjoprajitno, die als woordvoerder van de groep optrad, kwam tussenbeide.’

 

Uit de door Horb afgelegde verklaringen blijkt dat tijdens die verzoeningsbijeenkomst besloten is tot een aantal ingrijpende reorganisaties, zowel bij het persoonlijk kabinet van Horb als bij dat van Bouterse.

De medewerkers van de oude stempel, mr. Seedorf en drs. Cambridge, die aan het kabinet van Horb verbonden waren, moesten het veld ruimen. Bou­terse op zijn beurt zou in zijn groep Dick de Bie en Henk Essed vervangen.

Gezegd werd dat er een collectief kabinet gevormd zou worden met een nieuwe bemanning. Ook sprak men af dat Volksmobilisatie zou worden gereorganiseerd en dat de Volksmilitie zou worden ontbonden.

De linkse vleugel van de RVP zou uit de regering worden gestoten.

Opnieuw levert majoor Roy Horb in, terwijl luitenant-kolonel Desi Bouterse zijn positie versterkt

door zijn deel van de afspraken niet na te komen.

Langzaam begint dan ook het besef bij Horb te dagen dat er een spelletje met hem wordt gespeeld. Zelf zegt hij daarover: ‘Toen kwam Bouterse met een interne coup. Een coup tegen mij. En ik was daarop niet voorbereid. Want terwijl ik me serieus bezighield met de nieuwe taken en met optimisme de komende ontwikkelingen tegemoet ging, was hij bezig mijn benen weg te zagen.

Hij belegde een vergadering in de Memre Boekoe-kazerne met alle officieren en met de Commandogroep. Hij verklaarde dat ik de revolutie herhaalde malen in grote gevaren had gebracht.

Ook herhaalde hij de beschuldiging dat ik voor de CIA zou werken. Ik nam de zaak heel kalm op, ook omdat verscheidene officieren met een glimlach rea­geerden. Bouterse kondigde ook aan te werken aan een herstructurering van de militaire top en bracht mijn functie als lid van het Beleidscentrum ter sprake. Ik reageerde niet, maar ik kon wel aanvoelen dat er iets ging gebeuren. En het gebeurde inderdaad.’

 

 

De decemberacties

 

Hoe betrokken is Horb nog bij de beslissingen die worden genomen? Het lijkt erop dat Bouterse hem bewust buiten spel heeft gezet. Volgens Horbs eigen nagelaten boodschap wordt hij voor voldongen feiten geplaatst. Horbs verhaal over de ‘decembergebeur­tenissen’ begint op dinsdag 7 december:

‘Op de vooravond van 7 december werd ik door de bevelhebber gevraagd naar het fort Zeelandia te komen. Ik kwam binnen en merkte op dat de hele commandogroep aanwezig was. Direct daarna kwam ook minister Hardjoprajitno aan. Ik merkte dat de jongens zwaar bewapend waren.

 

Bouterse zei het volgende tegen mij:

“Majoor, we hebben besloten om vannacht middels een bliksemactie een groep contrarevolutionairen en mensen die de revolutie keer op keer hebben gefrustreerd, op te halen en op te sluiten. In totaal tweeëntwintig man. Verzetshaarden zoals het Moederbond-

­gebouw, Radio ABC, Radika en de Vrije Stem zul­len worden vernietigd.” ’

 

Bouterse spreekt dan volgens Horb over een ‘draaiboek’ dat reeds klaar ligt.

‘ “We hebben het draaiboek in het uiterste geheim voorbereid omdat absolute geheimhouding moest worden gewaarborgd. Slechts vijf mensen waren hierbij betrokken en de commandogroep is zojuist ingelicht. We nemen aan dat u meedoet en dat u nog

steeds de revolutie dient.” ’

 

Horb: ‘Mi Gado, ik schrok no ka, wat voor stront is dit nou! Die ka heeft buiten mij om iets beraamd en die moer komt me nu vragen of ik meedoe vooral met deze stront van bewapende ka’s om mij heen... Ik wist dat een verkeerd woord mijn directe dood zou betekenen, voelde een vreselijke woede opkomen en begreep dat Bouterse die mij toch goed kent, daarop wachtte. Ik

beheerste mij, beheerste mij, en beheerste mij.’

 

Horb: ‘Ik begrijp de situatie bevelhebber, maar vind het wel vreemd dat ik niet ben ingeschakeld in een eerder stadium. Stel eens voor dat ik niet zou kunnen meedoen.’

De bevelhebber daarop: ‘ “U begrijpt wel majoor dat we in dat geval geen enkele kans gaan nemen. U bent zelf militair en weet er dus alles van.” ’

 

‘Ik vroeg toen wie de mannen zijn die moeten worden opgehaald en wat de plannen zijn. Bouterse: “ ‘lk zei het al, de zaak moest zeer geheim worden gehouden en het spijt me dat het zo moest lopen. Het was geen wantrouwen maar militaire strategie. We gaan ophalen alle betrokkenen bij de coup van Rambocus.

 

In ben zo zoetjes aan moe geworden van de verschillende coups en wij zullen alle adspirant-coupers dit voor eens en voor altijd afleren. Hun advocaten, die keer op keer het Militair Gezag belachelijk hebben gemaakt en couppogingen goedpraten en zelfs in de rechtzaal propageren. Natuurlijk de opruiers als Daal, Leckie, Slagveer, Derby, Jiwan Sital, Behr en Rahman. Kamperveen, beiden en de omroepers Wijngaarde en Antonius.

 

De studentenleiders gaan wij ook ophalen. Ik heb namelijk geheime informaties over een coupplan die ze aan het voorbereiden zijn. Ook weet ik dat enkele mannen helaas in het

buitenland vertoeven, maar die pakken we later.

Ik neem aan dat de majoor de revolutie niet in de steek laat en dus van de partij is. Wij blijiven bij

elkaar tot het uur van vertrek. De ploegen zijn al ingedeeld en weten wat ze moeten doen. We hebben manschappen op post gesteld bij alle toegangswegen naar de Amerikaanse en Nederlandse en eventuele vluchtelingen zullen in een trechter worden genomen.” ’

Terwijl Bouterse nog wat militair-technische onderdelen bespreekt, probeert Horb een van de

slachtoffers in te seinen:

 

“Ik heb geprobeerd Slagveer te waarschuwen, omdat ik gewoon dat smoesje van een tegencoup niet geloof. Dit lijkt op een wraakac­tie. Ik heb later nooit meer kunnen uitvinden of mijn

boodschap door hem werd begrepen.”

Enkele uren later branden in Paramaribo de ge­bouwen van de Moederbond, radio ABC, radio

Radika en het dagblad de Vrije Stem. De branden worden door militairen ‘bewaakt’. Wanneer brand­weerlieden uitrukken om te gaan blussen houden militairen hen tegen. Een Surinaamse zendamateur die de politieband afluistert, hoort vreemde dingen en is nog wakker genoeg een band te laten meelopen:

 

“Namens de bevelhebber: De brand mag niet geblust worden”, meldt een vrouwenstem vanuit de politie­centrale aan de brandweerkazerne. De opname zal later via de Nederlandse radio worden uitgezonden.

Intussen zijn de arrestaties in volle gang. Ook Jozef Slagveer die op vertrouwelijke voet staat met

Horb, ontspringt de dans niet. Mogelijk heeft hij de waarschuwing van Horb, als die hem al heeft bereikt, niet begrepen of misschien niet willen geloven. Vergeten is hij misschien ook de regels die hij schreef in zijn boek  ‘De nacht van de revolutie’ over de staatsgreep van 25 februari 1980: ‘Het bloed dat gevloeid is, moge niet alleen een prikkel zijn tot vernieuwing, maar ook een waarschuwing aan allen die geen inhoud wensen te geven aan die vernieuwing.’

 

Jozef Slagveer, de onpeilbare, soms intrigerende jour­nalist, die zich uit het achtergebleven district Coronie had opgewerkt tot eigenaar van het persbureau Informa.

Slagveer de man die overal present is, maar nergens bijhoort. In de vroege ochtend van 25

februari 1980 meldde hij zich aan de poort van de Memre Boekoe-kazerne om zijn diensten aan de revolutie aan te bieden. ‘De weg naar een nieuw Suriname is op 25 februari aan de horizon verschenen van brede lagen van ons volk. Reeds in de vroege ochtend verschijnt de journalist Jozef Slagveer voor de Memre Boekoe-kazerne. Na een strenge controle wordt hij toegelaten tot een stukje bevrijd Suriname.

‘De sfeer van een ander Suriname was er reeds te proeven...,’ schreef Slagveer over zichzelf in De nacht van de revolutie.

Nog geen drie jaar later, in de nacht van 7 december, wordt Slagveer gedwongen door een andere poort te gaan, die van fort Zeelandia.

 

 

Mensenjacht

 

De patrouilles die in de kleine uurtjes van 8 december over Paramaribo uitzwermen om in een goed gecoördineerde actie critici van het bewind-Bouterse op te halen en ‘contrarevolutionaire’ bolwerken te vernie­tigen, stuiten op verzet voortkomend uit ongeloof.

 

Zelfs na drie jaar Bouterse en na de standrechterlijke exe­cutie van sergeant Hawker hebben de Surinamers blijkbaar nog een basaal vertrouwen in de rechtstaat.

Zozeer is dat geloof nog aanwezig dat Chitra Radhakishun, eigenaresse van het Hindoestaanse radio­station Radika, na afloop van de actie bij haar woning, verontwaardigd naar het politiebureau stapt om aangifte te doen van brandstichting door de mili­tairen. Pas enkele uren later, als de ernst van de situatie tot haar doordringt, duikt zij onder.

Oud-minister A. Kamperveen, eigenaar van het radiostation ABC, is even argeloos. Enkele uren voor zijn aanhouding heeft hij samen met vakbondsleider Cyrill Daal nog bij de poort van fort Zeelandia gestaan met het oogmerk de situatie met bevelhebber Bouterse door te spreken. Als Bouterse iets cynischer was geweest, had hij beide mannen kunnen uitnodigen binnen te komen, daarmee de nachtelijke pa­trouilles werk besparend. Waarschijnlijk heeft hij dit niet gedaan uit angst dat de arrestatie van Kamperveen en Daal zou uitlekken, wat de geplande actie

in het holst van de nacht terwijl de avondklok de ongeziene minuten wegtikt, in gevaar had kunnen brengen.

 

Omstreeks één uur in de vroege ochtend van 7 op 8 december rijden twee auto's op in de richting van het huis van André Kamperveen aan de Schneiders Howardstraat. Een auto stopt voor de grote poort aan de voorzijde van het huis, de andere posteert zich aan de achterzijde.

Uit de eerste auto stappen drie mannen, de com­mando's Guno Mahadew en Rosendaal en nog een militair. Ze zijn gewapend met uzi's, bazooka's en handgranaten. Uit de auto aan de achterzijde van Kamperveens huis komen twee militairen met onge­veer dezelfde wapens.

 

Onder oorverdovend lawaai van de blaffende honden van Kamperveen – bouviers -  drukt Mahadew op de bel. Kamperveen verschijnt op het balkon en vraagt duidelijk geïrriteerd wat dat allemaal moet op z'n erf. Mahadew antwoordt dat hij namens het Mi­litair Gezag komt en dat Kamperveen moet mee­komen om gehoord te worden door de bevelhebber.

 

Kamperveen zegt er niet aan te denken op dit late uur en voegt eraan toe dat hij zich morgen wel zal aanmelden. Onmogelijk, zegt Mahadew. Als hij niet meekomt, zal hij uit het huis worden gehaald.

Even later schieten militairen het slot van de poort kapot. Kamperveen laat zijn honden los. Ogenblik­kelijk openen de militairen het vuur. Vier honden zijn op slag dood, twee andere hinken jankend weg.

Kamperveen rent naar beneden en roept: “Mijn god, jullie hebben mijn honden kapotgeschoten. Dit ga ik niet nemen.”

Opnieuw sommeren de militairen Kamperveen mee te komen. De oud-minister, die ineens inziet hoe serieus de zaak is, vraagt of hij zich eerst mag aankleden. Dit mag. Als Kamperveen weer naar boven gaat, heeft hij de gelegenheid te telefoneren. Met wie hij een gesprek heeft gehad, is niet bekend.

Na een minuut of twee verschijnt hij voor de tweede keer op het balkon en schreeuwt naar de militairen dat hij van mening is veranderd en toch niet mee gaat. “Bij daglicht rijd ik zelf naar de bevelhebber.”

 

Mahadew geeft hem vijf tellen de tijd naar buiten te komen. Zo niet dan zal het huis aan flarden worden geschoten. Hij begint direct te tellen en bij vijf schieten militairen van twee kanten met granaten op het huis, om precies te zijn op de rechterzijde en op de voorzijde op het balkon. De slaapkamer vat vlam en binnen enkele seconden geeft Kamperveen zich over. Daarbij krijgt hij een klap van een uzi ter hoogte van de schouder en wordt in de auto geduwd.

De militairen bestormen de woning, doorzoeken alle kamers en snijden de telefoonkabel kapot.

 

(Uit de boodschap van Horb): ‘Tegen half twee werden de eerste mannen het fort binnengeleid. Ze werden militair gefouilleerd en op het binnenplein vastgehouden voor formaliteiten. Bij dit alles had ik geen specifieke taak en hield me dus buiten de directe activiteiten tot de bevelhebber me bij zich riep.

 

Hij zat in zijn werkkamer in vergadering met minister Sital en Errol Alibux. Er bleek toen een draaiboek over de acties te bestaan dat door Alibux werd door­genomen.

Aan de orde was het onderdeel op welke wijze de gevangenen een verklaring diende te ondertekenen en voor te lezen. Terwijl Bouterse en Sital een aantal punten opsomden, maakte Alibux de nodige aantekeningen die hij verder moest uitwerken.

Daarin was Alibux altijd een meester, zoals ik heb gemerkt toen hij als minister ook aan mijn zaken werkte.

Gezegd werd dat de betrokkenheid van Ame­rika en Nederland sterk bij het opmaken van de

bekentenissen moest worden benadrukt.

 

Slagveer en Kamperveen waren de twee die de be­kentenissen moesten afleggen en voorlezen. Ze zouden daartoe eerst een aanmoediging krijgen zonder dat uiterlijk ernstige beschadigingen zichtbaar zouden worden. Men wees mij aan als degene die de bekentenissen er moest uitpersen. Ik mocht hen voor­houden dat ze bij voldoende medewerking zullen worden vrijgelaten.

 

Dat heb ik toen ook aangenomen omdat was gezegd dat er alleen sprake was van ophalen en verhoren.

Slagveer werd voor mij gebracht maar ik was natuurlijk niet alleen met hem. Zoals afgesproken

heb ik de film over de tegencoup en zo voor hem afgedraaid. Slagveer had een groot vertrouwen in me, dus toen ik hem zijn vrijheid voorhield, wilde hij gemakkelijk meewerken.

Hij zag er verschrikkelijk uit.

 

Met Kamperveen ging het ongeveer precies zo.

Waarschijnlijk had hij wat meer weerstand geboden en waren de militairen genoodzaakt geweest wat har­der tegen hem op te treden.

De volgende morgen werd de bekentenis voorgele­zen voor radio en televisie. De twee werden daarna afgezonderd van de anderen. Men confronteerde de rest van de gevangenen met dit materiaal.

Zij moesten de bekentenissen ook bekrachtigen. Tegen de verwachting in weigerden ze. Het merendeel wilde een gesprek met de bevelhebber. Deze houding lei­dde er natuurlijk toe dat ze niet erg werden gespaard.

Maar ze bleven ontkennen en weigeren. De opzet was om vooral enkele juristen zover te krijgen de bekentenis te accepteren, want dat scheen volgens het draaiboek noodzakelijk te zijn om een andere actie op gang te brengen. Wat die actie was, heb ik niet kun­nen achterhalen want ik kreeg geen inzage. Bovendien bleek uit de rapportage dat enkele personen bij de arrestaties niet waren aangetroffen. Opdracht werd gegeven om de grensposten scherp in de gaten te houden.

 

Later werd ik weer opgeroepen voor topberaad.

Daarbij waren aanwezig de ministers Naarendorp en Sital en de heren Alibux en Krolis. Bouterse vertelde dat hij naar de raad van ministers moest om deze in te lichten over de acties. Besloten was de minister­raad te vertellen dat coupplannen waren ontdekt en optreden noodzakelijk was. Men hield er rekening mee dat het opblazen van gebouwen in de regering kritiek zou uitlokken. Bouterse zei dat hij zou vertel­len dat het opblazen niet was geprogrammeerd, maar dat de jongens dit door opgekropte woede op eigen houtje hadden gedaan. Hij ging heen en er werd

afgesproken om die nacht bij elkaar te komen, dus de nacht van 7 op 8 december. Ik was verschrikkelijk moe en probeerde wat te rusten.’

 

 

Bloedraad

 

Het gezelschap bestaande uit luitenant-kolonel Desi Bouterse, bevelhebber van het Nationale Leger van Suriname (in 2012 President), majoor Roy Horb, garnizoenscomman­dant en onderbevelhebber (door het regime vermoord), Bhagwandas (overleden), Badrissein Sital (in 2012 rijst landbouwer en adviseur) en de burger Errol Alibux (in 2012 regerings adviseur) dat in de vooravond van de achtste december 1982 bijeenkomt, kan zonder overdrijving als bloedraad worden bestempeld.

Later voegt zich daar ook mr. Harvey Naarendorp bij, toen minister van Buitenlandse Zaken (in 2012 ambassadeur in Parijs). Hij is enigszins verlaat omdat hij een receptie heeft bij­gewoond in hotel Torarica, gegeven door de Neder­lander professor Ferdinand van Dam, die afscheid

neemt als voorzitter van de Nederlandse sectie van de CONS, de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland Suriname. Naarendorp verontschuldigt zich tegenover zijn gastheren met de mededeling dat hij voor de militairen een lezing moet houden.

 

Uit de mededelingen van Horb blijkt dat Horb zelf niet precies op de hoogte was van de plannen die met betrekking tot het bloedbad zijn ontwikkeld. Hij laat zich erbij betrekken op het moment dat de besluitvor­ming al heeft plaatsgehad. Zonder hem als lid van het Militair Gezag kan men niet, maar vertrouwen doet men hem evenmin.

 

(Uit de boodschap van Horb) over hetgeen in die nacht van 7 op 8 december voorvalt: ‘Uit

wat Bouterse zei, begreep ik dat er die middag een vergadering buiten mij om had plaatsgehad. Bouterse vertelde dat de regering moeilijk deed met betrekking tot het opsluiten van de vakbondsleiders Daal en Derby. De regering vond dat daarmee de rust in het land niet was gediend en zij verwachtte acties. De regering, aldus Bouterse, was van oordeel dat in elk

geval Daal en Derby niet kunnen worden opgesloten.

Van Derby kon, zo had de regering Bouterse laten weten, aangenomen worden dat hij nooit zal meedoen aan coups. Bouterse was het daar mee eens.

 

Ook hij vond dat Derby vrijgelaten moest worden.

Bhagwandas verwees toen naar de afspraak die al eerder was gemaakt om alle zestien mannen te doden. Ik wist niet wat ik hoorde en vroeg om uitleg.

 

Bouterse vertelde de reden. Ik zei toen dat zoiets niet kon en dat dit een geweldige schok zal brengen in de gemeenschap.

Alibux zei hierop: In deze gemeen­schap moet juist een zware schok worden gebracht die iedereen moet beroeren.

De revolutie heeft, zo zei Alibux, in 1980 die mentale schok niet gebracht. Dit is de reden waarom het levensgedrag van de gemeenschap niet is veranderd. Zolang bovendien antirevolutionaire krachten nog de kans krijgen om te wroeten zal de revolutie nooit succes hebben.

We hebben geen keus en er moet bovendien een schrikeffect vanuit gaan.

De mensen zullen na een korte periode van onrust zich daarna rus­tig houden en dan pas zal er geregeerd kunnen worden.

 

Ik wist niet wat ik hoorde. Ik heb al veel meegemaakt, maar dit was het toppunt.

Ik keek naar Ali­bux en kon geen woord uitbrengen.

Ook Sital had het over deze misdadige figuren die moesten verdwijnen. Bouterse zei die stelling absoluut te kunnen onderschrijven maar vroeg zich af of er toch niet een proces, een soort schijnproces moest komen.

Sital was van oordeel dat daardoor juist slapte werd gedemonstreerd en wees daarbij naar gevallen in het verleden.

Inmiddels was Naarendorp gearriveerd. Bouterse vroeg hem hoe een dergelijke zaak internationaal zou overkomen.

 

Naarendorp antwoordde dat als het voorgestelde de oplossing moest zijn, de gevangenen op de vlucht zouden moeten worden neergeschoten. Ze gaan het natuurlijk niet geloven, vooral Nederland en Ameri­ka gaan lullen.

De ontwikkelingshulp gaat in gevaar komen en zal misschien worden stopgezet. In dat geval gaat Nederland dus tweehonderd miljoen ver­dienen in dit jaar en de Hollanders zullen daarom beslist niet treuren. Maar de zaak moet goed in elkaar worden gezet.

 

Bouterse kwam terug op de persoon Derby. Neijhorst, zo zei hij, heeft al een paar keer opgebeld om te vragen of Derby al was vrijgelaten. Volgens Sital kon dat niet, want Derby wist al te veel. Hij werd in die gedachtengang ondersteund door Alibux. Bouterse beloofde toen met Derby te zullen praten. Alles zal dan afhangen van diens houding, zo zei hij.’

Fred Derby, de leider van de vakbond C 47, heeft Bouterse vrijwel altijd gesteund. Cyrill Daal was een adviseur van Roy Horb en volgde samen met zijn vriend André Haakmat, oud-minister onder Chin A Sen, een behoudende koers, gericht op het herstel van de democratie.

 

(Uit de boodschap van Horb): ‘Ik probeerde te redden wat er te redden viel en merkte op dat indien Daal moest sterven, dan Derby ook. Of alle twee eraan of alle twee vrij.

De tragedie werd toen verder besproken. Bepaald werd dat er die avond schijnaanvallen op het kamp en op het fort moesten worden georganiseerd. Dit scheen reeds eerder besproken te zijn, want Bhagwandas deelde mee dat Gorré alles al had geregeld.

 

Bouterse deelde toen nog mee dat de gevangenen eerst voor hem moesten verschijnen en wel één voor één. Een soort tribunaal dus. Ik en Bhagwandas moesten er ook bij zijn. Daarna zouden de gevan­genen naar het peleton gaan.

 

Het peleton zal bestaan uit door Bhagwandas gese­lecteerde commandojongens te weten: Rozendaal, Mahadew, Leefland, Tolud en Esajas.

Dit gedeelte staat onder leiding van Bhagwandas.

 

Bouterse zei nog het volgende: “Heren dit is een operatie om de revolutie te beschermen. Deze beslissing bindt ons collectief. Hierna is er geen weg terug.”

Wij drieën gingen toen naar de kamer ernaast, vlak boven de stenen trap. De anderen bleven achter in de werkkamer.

 

Derby werd zoals was afgesproken als eerste naar boven gehaald.

Bouterse voerde het woord tot hem. Derby zei bij niks betrokken te zijn en ook van niets af te weten. Op de vraag of hij de revolutie steunde, antwoordde hij dat hij dit steeds gedaan heeft en dit altijd zal blijven doen.

Bouterse zei dat hij vaak over Derby twijfelt omdat deze zich op dezelfde lijn plaatst als de andere herrie­makers. Ik ondersteunde dit en hield dit ook aan Derby voor.

Derby werd afgevoerd met de mededeling dat er zal worden beslist of hij naar huis mag.

Daarna werden de gevangenen één voor één voor­geleid.’

 

De executies

 

De avond over Paramaribo is reeds lang gevallen. Het is nog maar net acht december. De arrestanten, zwaar toegetakeld, worden vastgehouden op de binnenplaats van fort Zeelandia, een voormalig kolonialistisch bolwerk, opgetrokken uit geel en rood oud-Hollands baksteen dat schepen ooit als ballast meevoerden naar Suriname.

Links bevindt zich de waterput, in het midden een zonnewijzer, waarvan de pijl in de richting van de hemel wijst. Van de binnenplaats voert aan de kant van de Surinamerivier een stenen trap naar het platform boven, Bastion Middel­burg geheten.

 

Links een kale ruimte met houten vloer, hooguit drie en een halve meter breed, waarin de arrestanten een voor een worden binnengebracht.

Achter een tafel zitten de bevelhebber, luitenant-­kolonel Desì Bouterse, garnizoenscommandant Roy Horb, en Paul Bhagwandas, een meedogenloze commando. De laatste staat af en toe op om de gevonnisten binnen te leiden.

 

Horb vertelt wat zich die avond en nacht afspeelt:

‘De bevelhebber voerde het woord tot de terdood­veroordeelden en de algemene formule die hij uitspreekt is: “U wordt schuldig bevonden aan antirevolutionaire activiteit en zult worden geëxecuteerd.

Heeft u hierop iets te zeggen?” De reactie is in doorsnee verschillend.....

 

Als eerste wordt Bram Behr binnengebracht.

Linkse activist en journalist, die de militairen met zijn blad Mokro al jaren bestookt.

Behr, oprichter van de Communistische Partij van Suriname, was als middelbaar scholier al strijdbaar ten tijde van de ‘oude’ politieke orde. Het is niet zijn eerste arrestatie en Behr –

een schriele, lange gestalte - reageert zoals hij gewend is te doen: niet bang, nog altijd gelovend dat ook nu vrijlating zal volgen omdat men hem toch immers niets kan maken.

 

Majoor Horb: ‘Behr bijvoorbeeld reageerde met: “Dit is fascisme, dictatuur, moord, ik ben gemarteld en heb niks gedaan”.

 

‘De juristen probeerden heel kalm te doen, ze ontkennen iets te maken te hebben met de voorgenomen coup van Slagveer en vragen berechting volgens de gangbare regels.

Een heeft voorgesteld het land te verlaten en te zwijgen over wat is gebeurd, ik geloof

dat het Hoost was.’

 

Wanneer vakbondsleider Fred Derby voor de tweede keer wordt voorgeleid, ontstaat weer onenig-

­heid tussen Bouterse en Bhagwandas.

Horb: ‘Derby werd opnieuw voorgeleid, waarbij de bevelhebber hem meedeelde dat hij naar huis mocht. Bhagwandas was het hiermede duidelijk niet eens en trok Derby weg om hem te executeren.

Bouterse stond toen op en belette dit en het dreigde hard tegen hard te gaan. Ik kwam tussenbeide en nadat beiden tot kalmte kwamen werd Derby naar huis gezonden na de plechtige

belofte over het gebeurde zijn mond te houden en beschikbaar te blijven. Derby probeerde nog te plei­ten voor Hoost en Riedewald. Hij verliet het fort na een brasa van Bouterse.’

 

Een van de volgende gevonnisten die via de stenen trap naar de ruimte op het platform wordt gebracht, is André Kamperveen.

Horb: ‘Kamperveen was om medelijden mee te krijgen. Hij viel op zijn knieën en zei dat hij reeds met alles had meegewerkt en dat hij als minister steeds bijzonder loyaal was geweest en dat hij bereid is zijn radiostation ten dien­ste van de revolutie te stellen etcetera, etcetera.

Bou­terse bleef onbewogen en reageerde nauwelijks.’

 

Cyrill Daal, klein, breed, en altijd emotioneel, is een van de volgenden die, overeind gehouden door Bhagwandas, de ‘rechtszaal’ op het platform binnen­komt.

Daal had met zijn massale bijeenkomst eind oktober Bouterse getrotseerd en vernederd. Hij mag

nu het door de bevelhebber beloofde ‘wisselgeld’ komen innen. Daal gaat als een volkomen gebroken man de stenen trap op (de executies op de binnen­plaats zijn dan al in volle gang).

 

Horb: ‘Tegenover Daal was Bouterse heel anders. Terwijl Daal huilend voor hem knielde en op allerlei manieren verzocht om in vrijheid gesteld te worden, daagde Bouterse hem uit om zijn grote mond open te doen en weer met dreigementen te komen.

Niemand bedreigt mij, zei Bouterse, en hij herinnerde Daal aan de belofte aan hem door de bevelhebber gedaan. “En ik houd mijn woord.”

Toen Daal hierop begon te huilen zei Bouterse dat een man niet huilt en dat Daal daarom

geen aanspraak maakt op een geslachtsorgaan. Hij nam een bajonet van Bhagwandas en sneed Daal ermee. Daal dreigde bewusteloos te worden.

Hierop nam de bevelhebber een pistool en schoot ermee.

 

Ik had het gevoel dat Bouterse niet bezig was met Daal maar met mij. Ik had nooit gedacht dat Bou­terse ooit zo tof kon zijn.

 

Dan wordt de man naar boven gebracht die het bewind van Desi Bouterse bijna had omvergewor­-

pen: ex-luitenant Surendre Rambocus, als voormalig leraar maatschappijleer in intellectueel opzicht Bouterse veruit de baas.

Horb: ‘Rambocus verscheen als militair en kwam ondanks zijn slechte conditie niet met smeekbeden. Hij zei iets in de geest van de terugkeer van andere Rambocussen om de zaak te wreken en dat Bouterse en zijn ‘gang’ zullen boeten voor de misdaden die het Surinaamse volk zijn aan­gedaan. Toen hij zei dat de ondergang van Bouter­se's regime duidelijk is ingetreden, ontstak Bouterse in grote woede.

 

Hij greep de Browning die op tafel lag, liep Rambocus achterna die net door Bhagwandas naar het platform was gebracht.

Bouterse schoot vervolgens twee maal op Rambocus, die direct neerviel. Anderen vuurden nog enkele salvo's af. De bevelhebber kwam daarop terug naar binnen, pakte zijn zakdoek en veegde zich het voorhoofd.’

 

De executies die op de binnenplaats al enige tijd aan de gang zijn, blijven niet onopgemerkt door de naaste omgeving van het fort. Met name in het naast het fort gelegen bureau van de Militaire Politie is men opgeschrikt.

Horb: ‘Bij de eerste schoten reeds kwam de plaatsvervangend commandant van de Mili­-

taire Politie, luitenant Polak, aan de poort van het fort om te informeren wat de schoten te betekenen hadden. Aangezien toen niemand mocht worden toegelaten, werd hem aan de poort meegedeeld dat er schietoefeningen werden gehouden.’

 

Terwijl de executies aan de gang zijn, verlaat minister Harvey Naarendorp, die eerder het beraad in het fort bijwoonde, Zeelandia. Wankelend als een dron­keman loopt hij naar z'n auto. Ziek van ellende blijft hij twee weken thuis. Minister Sital en Palu-topper Alibux zijn dan nog steeds in een van de vertrekken van het fort.

 

De binnenplaats biedt intussen het beeld van een slagveld. Overal op het gemetselde plaveisel liggen lijken.

Horb: ‘Toen ik beneden kwam, hoorde ik tus­sen de schoten nog het gegil van de laatste gevan­-

genen. Ik zag bebloede lijken op een hoop in een hoek van het binnenplein en een paar onder de stenen trap. Ik zag ook twee lijken in militaire, in elk geval, in groene uniformen, terwijl de andere lijken waren ontkleed.

Ondertussen hoorde ik schoten van de opgezette schijnaanval.

 

Ik liep naar huis en bedronk mij.’

‘...Dit kaolo ding wat gebeurd is, heeft geen stront te maken met de revolutie. Dit zijn gewoon opgefokte moorden.

Ik zweer nooit betrokken te zijn geweest bij het beramen van deze actie en die ka's hebben mij

gewoon erin geluisd. In mijn ka huis wordt niet eens een dier gedood. Die moerskonds hebben mij nu gepakt, maar ze hebben mij nog niet hoor... hoe dan.

Ik stap eruit, ik werk geen ka meer. Over een paar dagen word ik dertig jaar. Stront verminkte lijken

heb ik van Bouterse als cadeau gekregen. Ka ver­minkte lijken op mijn verjaardag, ik dank je wel hoor Desi, maar deze hebie zal jij je leven lang zelf moeten dragen. Ik help je geen ka meer, geen stront. Doe het maar met Alibux, en met Sital, bekijk het maar, maar mij niet gezien.’

 

 

De Volgende dag

 

In de ochtend van 9 december, omstreeks tien uur, arriveert een blauwe vrachtwagen van het Nationaal Leger bij het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis. Een tiental zakken met lijken wordt uitgela­den, terwijl militairen de wacht betrekken.

Personeel van het ziekenhuis dringt echter de wacht opzij en ziet de in het mortuarium aanwezige lijken. Al snel verspreidt zich in Paramaribo het gerucht dat de lij­ken van de gearresteerden in het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis liggen en reeds om half elf

hebben zich honderden mensen bij het gebouw verzameld. De op wacht staande militairen schieten in de lucht om de opdringende menigte te verspreiden.

Op de avond van donderdag 9 december verschijnt luitenant-kolonel Desi Bouterse op de Surinaamse televisie om bekend te maken dat ‘een aantal’ van de arrestanten in de voorafgaande nacht ‘op de vlucht’ is neergeschoten tijdens een transport van fort Zee­landia naar de Memre Boekoe-kazerne.

De Natio­nale Voorlichtingsdienst (NVD) betreurt dat ‘samen­zweerders’ zijn neergeschoten, onder meer omdat zich onder de omgekomenen ‘prominente aanstich­ters van de geplande coup bevonden van wie de verhoren nog niet waren afgerond’.

 

De volgende dag krijgt de familie van de slacht­offers de gelegenheid de lichamen te identificeren. Met de familie weten echter ook tientallen omstanders het mortuarium binnen te komen. Na identifi­catie wordt de naam van het slachtoffer op een plei­ster geschreven en op het voorhoofd geplakt.

 

De li­chamen zijn tot aan het gezicht bedekt. Sommige getuigen zijn echter in staat de lakens op te tillen.

Wat zij zien, blijft niet lang geheim. Reeds de vol­gende dag verschijnt in de Nederlandse kranten een ANP-bericht waarin een anonieme bezoeker van het mortuarium verslag doet van de gruwelijke ‘frontale’ verwondingen die hij heeft gezien.

 

De meeste slachtoffers vertonen sporen van zware mishandeling en hebben kogelwonden in gezicht en borst...

Pas op het laatste moment en na herhaald uitstel brengen de militaire machthebbers de familie op de hoogte van het tijdstip van de begrafenis.

Dit om te voorkomen dat een massale oploop zal ontstaan.

Toch stromen die maandagmiddag 13 december 1982 vele duizenden Surinamers in een stille demonstratie naar de vier kerkhoven waar de slachtoffers ter aarde wor­den besteld.

 

 

Horb verder in het nauw

 

De ‘politieke’ betekenis van Roy Horb; de wijze waarop hij zich precies heeft bewogen in het vaag

omlijnde krachtenveld dat werd gevormd door eerst oud-minister Haakmat, later door oud-president Chin A Sen en vrijwel altijd door Desi Bouterse en wat de diepere bedoelingen achter de manoeuvres van deze ongeletterde man zijn geweest, is voer voor psychologen en geschiedkundigen.

Vast staat dat Roy Horb in de eindfase van zijn dertigjarig leven een aantal daden heeft willen stellen. Zijn stille rebel­lie na het bloedbad in fort Zeelandia is er een, even primitief als naïef voorbeeld van. Ongewapend, ver­gezeld van zijn twee hondjes, begeeft hij zich in het openbare leven van Paramaribo.

Terwijl Bouterse geen stap zonder zijn bewakers buiten de deur durft te zetten en zijn verblijfplaatsen camoufleert, loopt Horb rustig rond op de markt en laat zich uitnodigen

voor een drankje bij Orlando in het drukke centrum van Paramaribo. Ondanks alle waarschuwingen het land te verlaten, onder ander van Chin A Sen, volhardt Horb in zijn puberale, uitdagende gedrag.

Het moet Bouterse hebben geprikkeld. Maar dat is niet de ware reden dat Horbs leven gevaar begint te lopen.

 

Op straat paradeert niet een provocerende kwajongen maar een diep gefrustreerde kroonge­-

tuige. Horb wordt een gevaar. Niet alleen voor Bou­terse, maar voor alle betrokkenen bij de moordpartij zoals Alibux, Krolis, Naarendorp en Sital die tot op heden schuilevinkje hebben kunnen spelen achter de ‘brede moordenaarsrug’ van Desi Bouterse.

 

Boven­dien gaat de zwijgzame, verbaal zwak begaafde Horb praten. Terwijl het net om hem heen steeds verder wordt aangesnoerd door mannen die al jarenlang met kattegeduld de dag van hun wrake voorbereiden, borrelen bij Horb als hij zich in vertrouwd gezelschap bevindt de emoties op. Dat levensgevaar dreigt, weet hij.

 

Zijn eerste waarschuwing heeft hij al in een veel eerder stadium gehad, namelijk tijdens de commandovergadering waarop Desi Bouterse hem beticht van CIA-activiteiten. Horb had Bouterse bij die gele­genheid gevraagd met bewijzen te komen. Bouterse blijkt dit verzoek te hebben onthouden.

 

(Januari 1983, uit de boodschap van Horb): ‘Die strontmannen achtervolgen mij dag en nacht. Maar geen moer gaan ze vinden en ze mogen gerust weten waar ik ga. Desi denkt dat hij mij op deze manier gaat opjagen en mij frusteren, geen ka, niemand frustreert mij in dit focking land. Ik zie geen spoken bij dag. Ik demonstreer dat ik ongewapend overal kan komen.

Al mijn wapens zijn in december inge­leverd.

Ook die van mijn lijfwachten. Ik werk geen ka, mijn kabinet is gesloten. Slapen doe ik zelden

thuis en eten doe ik onder de markt en bij kennissen.

Ik loop niet in die tjippie van Desi, hoe dan..., hij denkt dat ik gek ben. Nee hoor. Hij moet het maar zelf bekijken met de stront-RVP en Alibux. Hij denkt dat dit kaolo land van...

...die mannen willen mij liquideren. Dit is mij verteld door een van de commandojongens. Zijn naam moet niet worden genoemd anders is hij er geweest.

 

Ze zoeken een reden, een aanleiding om dit te kunnen doen. Maar dat wist ik al. Als ik mocht dood gaan bij een verkeersongeluk, door verdrinking of wat dan ook, weet een ding: IK BEN VERMOORD. Ver­moord door Desi en zijn bende. Weet je dat enkele commandojongens in Cuba speciaal hebben geleerd hoe ze mensen moeten vermoorden zodat het op zelf­moord lijkt? Geen spoor ervan vind je, dat garandeer ik je.

Dus voorzichtig met vooral mannen als Bhag­wandas, Leeflang en Tolud. Ook Sital en Joeman

zijn speciaal opgeleide killers.

 

De commandojongens krijgen bovendien regelmatig trainingen van Cubanen op Zanderij. Ook

anderen van de Echo-compagnie en mannen van de Volksmilitie.

Eigenlijk moesten ze mij eind december al liqui­deren. Er werd toen een brief geschreven op mijn

briefpapier en met mijn handtekening. Die brief was gericht aan de Amerikaanse ambassade. In die brief zou ik bij de Amerikaanse regering hebben aangedrongen op militair ingrijpen in Suriname. Ik kreeg gelukkig een kopie ervan thuis gestuurd met de vraag of die brief werkelijk van mij kwam. Ik moest een nummer bellen voor bevestiging of ontkenning.

Toen ik de inhoud las, het was wel in het Engels opgesteld, maar ik begreep die bana-bakba Engels wel hoor, wel, ik dacht dat ik doodging.

Dit is een ka atoombom onder mijn mars, dacht ik. Wat moet ik hiermee. De brief met Desi bespreken zou gewoon zelfmoord zijn. Vinden ze die brief bij mij dan ben ik zo dood als een

pier. Ik was radeloos en bang en ik besloot naar de Raleigh Vallen te gaan. Daar rijpte bij mij een oplossing en ik besloot onmiddellijk terug te keren naar Paramaribo.

 

Ik ging ervan uit dat Bouterse of mannen om hem

heen die brief hadden geschreven. In elk geval was ik ervan overtuigd dat Desi die brief moet kennen.

Op 12 januari verzocht ik de minister-president om de raad van ministers voor een bijzondere vergadering bijeen te roepen. Tevens liet ik uitnodigen de procureur-generaal, de korpschef, de commandant van de Militaire Politie, hoofden van de inlichtingendiensten.

Zelf nodigde ik de bevelhebber uit.

Op de vergadering deelde ik kopieën uit en vroeg om conclusies en raad. Door enkelen werden onmiddellijk de CIA en de imperialisten als schrijvers van het stuk genoemd. Bouterse zei niets.

Een minister vroeg wat er gebeurd zou zijn indien niet Horb maar de bevelhebber de bewuste kopie had toegestuurd gekregen. Hij antwoordde met een grijnslach. Daarna zei hij dat het een ernstige zaak was en dat er een diepgaand onderzoek moest komen. Kapitein Abrahams werd aangewezen om de zaak te onderzoeken. Verder werd besloten - op mijn voor­stel - dat alle ambassadeurs zouden worden ontboden en dat ik die brief aan hen mocht voorleggen

en bespreken. Persoonlijk was ik van oordeel dat de bevelhebber teleurgesteld deed en dit nauwelijks kon verbergen. Hij deed verschrikkelijk koel tegen mij.

Ook toen de ministers weg waren en wij alleen achterbleven om op de ambassadeurs te wachten. Na dit voorval stelde hij zich nog vijandelijker tegen mij op.’

 

 

Arrestatie

 

Zondag 30 januari, omstreeks 20 uur. Manschappen van de Commandogroep, bewapend met uzi’s, pis­tolen en handgranaten, omsingelen het armzalige huisje van Horbs chauffeur aan de Verlengde Prinsessestraat. De verblijfplaats van Roy Horb, de bouwvallige tweekamerwoning van diens chauffeur John, is precies bekend want vanaf december hebben manschappen van de Echo-compagnie hem dag en nacht geschaduwd.

 

De actie om de majoor definitief uit te schakelen is begonnen.

Als Horb, ongewapend, naar buiten komt om te vragen wat die drukte te betekenen heeft, wordt hij omsingeld, overmeesterd en geboeid. De chauffeur van Horb, die vanachter een raam de gang van zaken ziet voltrekken, probeert via de achterdeur weg te rennen. Een geweersalvo treft hem in de benen.

Twee commando's springen boven op hem en beginnen op hem in te beuken. Ook hij wordt geboeid. Hetzelfde lot ondergaan drie van Horbs aanwezige lijfwachten, die allen eveneens ongewapend zijn. Elders halen de mannen van Bhagwandas de overige lijf­wachten van Horb op.

 

Alle gevangenen worden naar Fort Zeelandia afgevoerd.

Ondanks zeer grondige huiszoekingen, waarbij

niet veel van het interieur overblijft, treffen de commando's nergens wapens aan. Horb had namelijk na de moorden in december een deel van zijn lijfwacht ontbonden, waarbij hij tevens alle wapens had ingeIeverd.

 

Nauwelijks een uur later liggen Horb en zijn mannen naakt op de tegels van het binnenplein van fort Zeelandia. De plek waar Horb ligt uitgestrekt, is met veel gevoel voor wrede dramatiek gekozen. Het is de plaats waar op 8 december een aantal mensen is geliquideerd. De mannen van Bhagwandas verliezen hen geen moment uit het vizier van hun schietwapens.

 

Omstreeks middernacht hebben nieuwe arrestaties plaats. De ministers Sariman, Hardjoprajitno en Graanoogst worden opgehaald. Sariman en Hardjoprajitno verdwijnen in fort Zeelandia; Graanoogst wordt naar het kabinet van bevelhebber Bouterse overgebracht. Bouterse vraagt Iwan Graanoogst wat deze precies weet van de plannen om hem te liqui-

deren. Graanoogst ontkent dat ook maar iets wat in die richting zweemt hem bekend is.

 

In de vroege ochtend verplaatst Bouterse het verhoor naar het fort. Sariman, Hardjoprajitno en Horb worden aan de tand gevoeld over hun ‘plannen’. Het verhaal van de twee ministers, Sariman en Hardjoprajitno, is gelijk aan wat Graanoogst eerder op de avond aan Bouterse heeft verteld. Van coupplannen van Horb is hun niets bekend.

Tijdens het verhoor wijzen zij de bevelhebber erop dat zij het juist zijn die samen met kapitein Boerenveen de breuk tussen hem en Horb probeerden te lijmen. Ze hebben zich daartoe zelfs verenigd in een commissie van goede diensten.

Bouterse lijkt op dat moment wat bij te draaien, want hij beaamt wat Sariman en

Hardjoprajitno naar voren brengen. De ministers mogen dan ook naar huis gaan, zij het dat zij bij wijze van formaliteit worden vergezeld door enkele militairen, die tevens huiszoeking moeten doen. Op deze adressen vinden de militairen geen vuurwapens waarvan het bezit niet door een vergunning is gedekt.

De volgende ochtend maakt de staatsradio middels flashberichten bekend dat Horb is gearresteerd wegens een mislukte poging luitenant-kolonel Desi Bou­terse te liquideren. Ook Sariman en Hardjoprajitno zouden daarbij een rol hebben gespeeld en hangende het onderzoek is hen huisarrest opgelegd. Over mi­nister Graanoogst doet de staatsradio geen mede­delingen.

 

Majoor Roy Horb is intussen van de binnenplaats van het fort overgebracht naar het meest angstaan­jagende cellencomplexje van Paramaribo en daarom Devil genoemd.

Devil ligt voor het gebouw van de Militaire Politie. De cellen hebben geen ramen, geen bedden en zelfs een kruk om op te zitten ontbreekt.

Degenen die in Devil worden opgesloten - ook Rambocus zat er ooit - weten dat hen een onmenselijke behandeling wacht.

Voor Horb zich op de kale vloer kan uitstrekken, heeft de Militaire Politie de cel onderzocht op voorwerpen en andere zaken die even­tueel bij een poging tot zelfmoord kunnen worden

gebruikt. Het rapport is negatief.

Vast staat dat die zondagochtend vroeg, de och­tend dus voorafgaande aan de arrestaties, Alibux en Sital een bezoek hebben afgelegd bij bevelhebber Bouterse.

Volgens betrouwbare informaties is toen gesproken over de positie van Horb. Als uitvloeisel

van dat gesprek zou besloten zijn Horb te arresteren en de ministers op te brengen.

 

 

Afrekening

 

Maandag 31 januari, de dag na de arrestaties en aan­houdingen beraadslaagt de top weer druk over de situatie.

Rondom de tafel zitten Bouterse, minister Sital, Alibux, Dick de Bie en Iwan Krolis. De slotsom

van de vergadering zou twee maanden ervoor nog als on-Surinaams hebben gegolden, nu is zij letterlijk doodgewoon Surinaams: de arrestanten moeten wor­den geliquideerd.

 

Sital voert tijdens de besprekingen het hoogste woord. Zeer waarschijnlijk is van hem het voorstel afkomstig om eerst de publieke opinie te bewerken.

Leden van de Volksmilitie worden de straat op gestuurd om de stemming te peilen. Als plan de campagne geldt dat - gezien de populariteit van Horb in de gemeenschap - het verhaal over de coupplannen in verteerbare brokjes via radio, televisie en Volks­mobilisatie aan het volk moet worden verkocht. Een eerste stap op die weg is het beleggen van een pers­conferentie, waarop een voorman van de Militaire Politie, Zeeuw - hij is dan nog geen MP-commandant

- onthullingen zal doen en wapens zal tonen die in het huis van Horb in beslag zijn genomen.

 

Voor een goed begrip: het huis van Horb staat pal tegenover het fort, het is ervan gescheiden door een oprijpad.

Op de middag van Horbs arrestatie - hij was toen in het huis van zijn chauffeur aan de Verlengde Prinses­sestraat - hebben militairen van het fort het huis reeds bezet. Wapens zijn toen niet aangetroffen.

In de loop van de dag komen de rapporten binnen van de uitgestuurde leden van de Volksmilitie. Het is voor Bouterse c.s. geen opwekkende literatuur. De overgrote meerderheid van de Volksmilitieleden meldt dat de bevolking, inbegrepen leden van de volkscomitees, geen geloof hechten aan het verhaal over de coupplannen van Horb.

Vooral op de markt heerst een sfeer van verbit­tering over de arrestatie van Horb. Ook onder de

militairen van alle compagnieën, aldus de rapportage van de Volksmilitie, bestaat een gevoel van onbehagen. In bepaalde gevallen is dit zelfs openlijk gede­monstreerd.

 

Deze mededelingen leiden tot een nieuwe bijeen­komst. Over hetgeen daarbij is besproken, konden geen bijzonderheden worden verkregen.

 

Op 1 februari in de vooravond komen Bouterse en de zijnen opnieuw bijeen. Voor Alibux is het een triomfale dag: hij is die ochtend benoemd tot formateur van een nieuwe regering en hij heeft dus alle kansen op het zo fel door hem begeerde premierschap.

 

De oude regering was immers na het bekend worden van het bloedbad in december afgetreden.

Een belangrijk probleempunt in de bespreking is de moeite die het kost om het bewijs van door Horb beraamde coupplannen rond te krijgen. Vooral Sital zou tijdens deze beraadslagingen hebben aangedrongen op een snelle afhandeling van de zaak-Horb.

Horb kan op een gemakkelijke manier worden geli­quideerd, zo luidt zijn mening. Bovendien zullen de ministers Sariman en Hardjoprajitno, die beiden onder huisarrest staan, bij het horen van het nieuws van schrik op de vlucht slaan. Door daarmee rekening te houden kan een val voor hen worden opgezet, zodat ook zij uit de roulatie kunnen worden genomen.

 

De positie van minister Graanoogst komt eveneens ter sprake. Er wordt erop gewezen dat hij op de vrijdag voor de arrestatie van Horb samen met Hardjoprajitno de hele dag bij minister Sariman thuis heeft gezeten. Er moeten toen belangrijke zaken zijn besproken, aldus de aanwezigen. Het gaat erom te achterhalen wat precies.

 

Volgens de informatie heeft Bouterse zich tijdens die bijeenkomst van 1 februari verzet tegen het laten verdwijnen van zijn oude strijdmakker Roy Horb. Hij was van oordeel dat een dergelijke ingreep aanleiding zou zijn voor allerlei roddelcampagnes.

Vanuit Nederland ( hij bedoelde Radio Nederland Wereldomroep)  wordt, zo zou hij hebben gezegd, dan weer een hetze gemaakt. In elk geval vroeg hij nog wat bedenktijd omdat de zaak op een andere wijze zou zijn te regelen.

Wel geeft hij toestemming minister Hardjoprajitno opnieuw te halen om hem nog eens stevig aan de tand te voelen over de bijeenkomst van die vrijdag bij minister Sariman. Voorts zou Bouterse bij die gelegenheid hebben gewezen op contacten die Horb onderhield met de ministers Ataoel-

lah en Leeflang – ontmoetingen waarvan de achtergronden nimmer zijn onthuld. In ieder geval geeft Bouterse te kennen nog een keer met Horb te willen praten en daarna met de groep van 16.

 

 

Laatste ontmoeting

 

Woensdag 2 februari, 's morgens.

Gekleed in jeans en op slippers, de kleding en het schoeisel die hij bij zijn arrestatie droeg, wordt een geboeide Roy Horb in het Presidentiële Paleis - thans Volkspaleis - voor de bevelhebber geleid. Het is weer een van die dra­matische ontmoetingen, geladen met intermenselijke

emoties die worden verhuld door formeel en stoer militair gedrag. Bouterse oogt zeer ontspannen en beheerst. Het gesprek duurt ongeveer een uur. Ook Graanoogst is aanwezig.

 

Bouterse zegt over bepaalde informaties te beschikken waaruit blijkt dat Horb iets van plan is. Hij verwijt Horb dat hij mannen van het Commando heeft gepolst over de situatie in het land en daarbij zou heb­ben gesuggereerd dat het noodzakelijk was in te grijpen.

Horb antwoordt hierop dat hij inderdaad niet geluk­kig is met de toestand in het land, zoals hij al vaker aan de bevelhebber heeft laten weten. Hij geeft toe met enkele leden van de groep van 16 daarover te hebben gesproken omdat die jongens uit vergade­ringen zijn standpunt kennen. Op wat de bevelhebber de suggestie noemde van een noodzaak tot ingrijpen gaat Horb ook in. Hij is van mening dat de groep van 16 inderdaad druk zou moeten uitoefenen om een verandering in het beleid tot stand te brengen.

Bouterse informeert ook naar Horbs contacten met enkele ministers. Horb antwoordt dat daar niets achter gezocht moet worden; die contacten hebben altijd bestaan.

 

Ontspannen zoals het gaat bij het uitwisselen van gege­vens onder vrienden vraagt Bouterse wat Horbs bedoelingen waren achter de uitstapjes naar de Raleigh Vallen, Saramacca en Coronie in de afgelopen dagen, waarbij hij steeds van auto wisselde.

Wees dat er niet op dat Horb bezig was met vreemde dingen?

In het geheel niet, antwoordt Horb. Hij was naar de verschillende buitenplaatsen gegaan om te ont­snappen aan zijn achtervolgers. Hij had namelijk van diverse zijden wenken gekregen dat de bevelhebber erop uit was hem te laten vermoorden. Het wisselen van auto's was onderdeel van zijn strategie; de auto's liet hij via de ministers Sariman en Ataoellah huren.

 

Tijdens de ontmoeting benadrukt Horb nogmaals dat de bevelhebber moet weten dat hij, Horb, nooit iets tegen hem zou ondernemen. Zijn arrestatie zegt hij derhalve als een vreselijke vernedering te voelen.

Hij vraagt Bouterse om iedereen vrij te laten die samen met hem is opgebracht omdat ook zij ten onrechte worden vastgehouden. Horb toont zich bereid samen met Bouterse de groep van 16 te informeren om gezamenlijk te zoeken naar een oplossing voor de ontstane situatie. Hij zal dan zand over zijn arrestatie doen.

Horb benadrukt het belang dat hij hecht aan het pal voor de staatsgreep van februari 1980 en het gesloten bondgenootschap te staan, dat hij zegt altijd te zullen nakomen.

Bouterse belooft de zaak met de groep van 16 te zullen bespreken en hem daarna voor een volgend gesprek te zullen uitnodigen. Ondertussen blijft Horb wel opgesloten.

Opnieuw wordt Roy Horb naar Devil gebracht.

 

Uitsluitend gekleed in zijn jockeyonderbroek gaat hij op de stenen vloer liggen.

Op het moment dat Horb voor Bouterse wordt ge­leid, zitten Sital en zijn getrouwen bijeen in het

gebouw van Volksmobilisatie. Aan de orde is de onbegrijpelijk slappe houding van Bouterse tegen­over Horb. De kans dat Bouterse het onder druk van de groep van 16 waartoe de kleine bebaarde Sital niet behoort - het met Horb op een akkoordje zal gooien, vervult de gespreksleider, Sital dus, met zeer veel zorg.

 

Ook Alibux en de kring rondom hem slaan bezorgd de minder harde houding van Bouterse gade.

Onafhankelijk van elkaar besluiten beide groepen na rijkelijk drankgebruik Bouterse te gaan bewerken.

's Middags voert Alibux, die dus al formateur is, in het fort een lang gesprek. Over hetgeen toen is

besproken, is geen informatie voorhanden.

 

 

Horbs dood

 

Twee leden van de Militaire Politie bezoeken in de vooravond tegen zevenen Roy Horb in zijn cel in Devil. Ze brengen wat water en brood als avondeten.

Horb, uitsluitend gekleed in zijn jockeyonderbroek, levert kritiek op de kwaliteit van het brood.

 

Tegen tien uur 's avonds laat Bhagwandas de cel­deur opnieuw openen voor controle. Hij is in gezel­schap van een door mijn informant niet nader geidentificeerde man en van de medische student Jules Brewster. Van Brewster is bekend dat hij een jaar daarvoor tijdens de tegencoup van Rambocus ver­raadde dat Hawker gewond in het ziekenhuis lag.

Het was een gouden tip voor Bouterse en diens man­nen, die ogenblikkelijk Hawker oppakten. In hetzelfde fort Zeelandia werd Hawker gedwongen een verklaring voor de tv af te leggen, waarna hij werd doodgeschoten.

De aanhouding van Hawker betekende het einde van de tegencoup.

 

Het drietal blijft ongeveer een uur in de cel van Roy Horb. Als zij weer weggaan, loopt Zeeuw met hen op naar fort Zeelandia.

Tegen één uur 's nachts krijgt de MP-wacht de opdracht om de gevangenen te controleren.

Ook de cel van Roy Horb.

Vijf minuten later komt hij zenuwachtig aanhollen met de mededeling dat de majoor dood aan een koord hangt.

Onmiddellijk wordt Bhagwandas op de hoogte gesteld. Diens eerste opdracht is niets aan te raken.

Hij waarschuwt de bevelhebber, de procureur-generaal en andere autoriteiten.

Zelf neemt hij - merkwaardig genoeg - geen kijkje in de cel om zich op de hoogte te stellen van de juistheid van Horbs dood.

 

Desi Bouterse is zeer snel te plekke.

Een van de leden van de militaire politie, degene die Horb om zeven uur het water en brood heeft

voorgezet, ziet dat bij Horb een versleten sportbroekje ligt.

Hij meldt dit aan sergeant Zeeuw. Zeeuw geeft hem streng te kennen dat het absoluut verboden is om over de situatie in de cel van Horb met wie dan ook te praten. De opmerkzame MP-er zou inmiddels tot korporaal zijn bevorderd.

 

De volgende morgen in alle vroegte maakt de staatsradio bekend dat majoor Roy Horb zich in zijn

cel heeft verhangen. Het bericht veroorzaakt diepe verslagenheid in het land, zowel onder burgers als onder militairen. Er ontstaan spanningen tussen groepen die pro- en contra Horb zijn. Schotenwis­selingen hebben plaats op het trainingskamp Zan­derij, op de botenbasis en in de Memre Boekoekazerne. Militairen die op de botenbasis twee patrouillevaartuigen onklaar maken, worden door mannen van Tolud doodgeschoten. Bewakingsposten worden versterkt. De controle op de naleving van de avondklok is medogenloos scherp.

Op mensen die zich laat op straat bevinden, wordt door militairen geschoten; pas daarna wordt onderzocht of zij over avondpassen beschikken.

 

Op Rainville verliest een Hindoestaan die een videofilm bij zijn overbuurman

was gaan zien, het leven in een kogelregen. Een andere Hindoestaan aan de Charlesburg, aan de Rei­neweg overkomt hetzelfde. Nog een slachtoffer valt aan de Gemenelandseweg. Er vinden wraakacties plaats. Onbekenden openen het vuur op militaire posten. Een aantal militairen wordt overgebracht naar het militair hospitaal.

 

Bij Horbs laatste gang ziet het zwart van de mensen.

Duizenden mannen, vrouwen en kinderen betonen langs de route de laatste eer. Alleen al op de begraaf­plaats zijn ongeveer tienduizend belangstellenden.

Voor het eerst in de geschiedenis van Suriname maakt de politie gebruik van traangas op een begraafplaats om de mensenmassa - velen zijn uit verre districten gekomen - in toom te houden. Binnen het gehoorsveld van ministers en hoge justitiële ambtenaren wor­den openlijk verwensingen geuit aan het adres van de moordenaars van Horb. Familieleden van de overleden majoor laten aan journalisten weten niet te geloven in zelfmoord.

 

De ministers Neijhorst, Graan­oogst en Ataoellah kunnen tijdens de plechtigheid hun tranen niet bedwingen. Is dit een eerbetoon aan een ‘zelfmoordenaar’ of moet de massale opkomst

gezien worden als een stille demonstratie tegen de moordenaars van Horb?

Tot op de dag van vandaag - één dag na de rege­ringsverklaring van 1 mei 1983 - waarin met geen woord wordt gerept over 8 december- heeft Bou­terse geen geschreven verklaringen of bekentenissen kunnen overleggen van coupplannen van majoor Roy Horb.

 

Diens allernaaste lijfwachten, sergeant Naim en soldaat Kardjo, zijn na hun arrestatie als

door de aardbodem verzwolgen. Familieleden heb­ben bij navraag te horen gekregen dat de twee gevan­genen naar het buitenland zijn gevlucht. Hoe is een raadsel en een wonder tegelijk. Naim en Kardjo vlie­gend, enkel gekleed in een jockey.

Ex-minister Hardjoprajitno, die samen met ex­-minister Jan Sariman huisarrest kregen opgelegd na de arrestatie van Horb, wordt reeds geruime tijd mishandeld en anderzins onder druk gezet om, vooraf opgestelde verklaringen en bekentenissen te ondertekenen. Hij is erg verzwakt maar heeft tot nu toe geweigerd zijn handtekening te plaatsen. Tweemaal moest hij naar het Militair Hospitaal worden overgebracht wegens een black out.

Ex-minister Sariman, die wegens gebrek aan be­wijs naar huis werd gestuurd, schijnt te zijn onder­gedoken uit vrees om hetzelfde lot te zullen ondergaan als Hardjoprajitno. Wat velen bezighoudt, is welke namen in de voorgekookte verklaringen en bekentenissen staan, want men heeft het gevoel dat met Horb de geplande opruiming nog niet is afgelopen. Ook onder de militaire en burgelijke top heerst ongerustheid; men is bevreesd dat Horb in de weken voor zijn dood aan enkele personen te veel heeft verteld. Hun streven is het toedekken van de ware feiten; het zwijgen van desnoods het graf.

 

Familieleden van Hardjo hebben pogingen in het werk gesteld om bonafide advocaten bereid te vinden de belangen van Hardjoprajitno en andere door de militairen opgebrachte personen te verdedigen. Het is een vergeefse tocht langs de advocatenkantoren geworden.

Zij vonden slechts medeleven. Niemand is bereid gevonden de verdediging op zich te nemen uit

angst later hetzelfde lot te zullen ondergaan als mr. Baboeram, mr. Gonsalves, Mr. Riedewald en mr. Hoost.

Luitenant-kolonel Desi Bouterse, die na de dood van Horb twee dagen stomdronken was, grijpt steeds vaker naar de fles. Suriname is een land geworden van zorg en wanhoop.

 

 

Nawoord

 

Men kan mensen vermoorden, maar ideeën kan men niet vermoorden.

 

Dit boek bevat een waarheidsgetrouwe weergave van enkele aspecten van hetgeen zich op en omstreeks 8 de­cember 1982 in Suriname heeft afgespeeld. De infor­maties en vele zinsneden komen overheen met het­geen majoor R. Horb en anderen mij in die perioden meedeelden.

De werkelijk beschaafde mens zoekt steeds naar de waarheid. De mens heeft op technologisch gebied grote hoogten bereikt, maar nog nooit eerder heeft de mensheid zoveel manipulatie van het nieuws en sluwe propaganda gekend als nu.

 

De grove leugens van het regime in Paramaribo, dat verkondigde dat op 8 december 14 Surinamers en 1 Nederlander ‘op de vlucht zijn doodgeschoten’, zijn allang door de waarheid achterhaald. Niemand gelooft ook in het verhaal dat majoor R. Horb door zelfophanging om het leven is gekomen en dat verscheidene militairen door een ‘zonnesteek’ zijn gestorven.

 

Dank zij vele getuigenverklaringen wordt het steeds duidelijker wat zich in die donkere dagen in en om het fort Zeelandia te Paramaribo heeft afges­peeld.

Hopelijk zal de gehele waarheid blijken wanneer de misdadigers ter verantwoording worden geroepen.

Een grondig onderzoek van de massamoorden en een eerlijke berechting van de schuldigen mag niet lang op zich laten wachten.

Ons land Suriname is ontaard in een grote gevangenis. Suriname hield op een rechtsstaat te zijn en ver­viel tot een wrede totalitaire machtstaat.

 

Een handvol ideologische criminelen, tot de tanden toe gewapend met Uzi's, FALS, bazooka's en ander wapentuig, terroriseert ons volk. Zij verminken, martelen en vermoorden iedereen die in hun ogen verraders, revisio­nisten of vijanden van de natie zijn. Zij hanteren bruut geweld tegen iedereen die hun dogma's in twij­fel trekt. Zij achten ons volk dom en achterlijk, niet in

staat om zelf zijn leiders te kiezen. Zij respecteren niets en niemand en hebben lak aan mensenrechten en vrijheden.

 

Brieven worden geopend, telefoongesprekken worden afgeluisterd en privé-conversaties worden met behulp van verklikkers of verborgen taperecorders bespioneerd. Er is zelfs geen schijn van persvrijheid, noch van het vrije vakbondswezen.

Burgers worden bedreigd en gedwongen ‘een bij­drage te leveren aan de revolutie’. De staatspro­paganda verslikt zich in haatcampagnes tegen zoge­naamde staatsvijanden en fantasiehuurlingen. De horde heeft die haatcampagnes eenvoudig nodig om het volk angst in te boezemen en in het gareel te houden.

 

Naast de terreurwerking van de gruwelijke moorden denkt men iedereen te kunnen intimideren door dodenlijsten te produceren. Ziedaar de zogenaamde ‘verworvenheden’ van de revolutie van Bouterse. En tragisch is dat de werkelijke verworvenheden, te weten het staatsziekenfonds, de ouderdomsvoorzie­ning, volkswoningen, de vele infrastructurele wer­-

ken, het nieuwe grondbeleid enzovoort, tot stand kwamen door de inspanningen van degenen die van­daag of vermoord zijn, of als staatsvijanden op de dodenlijst voorkomen.

 

Op 1 mei 1983 verklaarde D. Bouterse dat de geld­verslindende Volksmilitie zal worden uitgebreid en het nationaal leger zal ondersteunen. De Volksmilitie is het apparaat van terreur en de onderdrukking en staat onder de leiding van de minister van Volksmo­bilisatie Badrissein Sital.

 

In Suriname heerst een totalitaire tirannie. Lui­tenant-kolonel D. Bouterse is een ordinaire moor-

­denaar, die altijd aan de macht wil blijven. Daarvoor was een ideologie nodig. De Cubanen zagen en gre­pen die kans. Via hun handlangers (de Naarendorp­-groep, I. Krolis, R. Ravales en anderen) drongen ze door tot de militairen. In september 1982 reisde lui­tenant-kolonel Desi Bouterse, als een dief in de nacht, via Grenada naar Cuba. Zijn revolutie zou daarna volledig uit Havanna worden gedicteerd.

Het propaganda-apparaat draaide daarna op volle toeren. Alles werd gedaan om het met bloed bevlekte regime schoon te praten. De bekende en gebruikelijke scheldkanonades op verraders, imperialisten, CIA, neo-kolonialisten enzovoorts bleven niet uit.

Zelfs werd niet geschroomd een moordenaar en leu­genaar te vergelijken met vrijheidsstrijders als Anton de Kom en Kaikussie.

Arrogantie en intolerantie zijn kenmerkend voor de fanatieke dogmatici, die ons land vele decennia hebben teruggeworpen.

In hun grenzeloze arrogantie en onnozelheid zijn zij blind voor het feit dat ze verfoeid worden door ons volk. Ze beseffen niet dat ieder revolutionair proces geënt moet zijn op de eigen sociale realiteit en dat het nabootsen van bijvoorbeeld de Cubaanse revolutie gedoemd is te mislukken.

Ter bescherming van hun revolutie moeten ze alle vitale Surinamers uitschakelen. ‘De vuile kapitalisten moeten beven als ze koffie drinken, ze moeten van angst 's nachts wakker liggen, hun bloed moet vloeien.’ Alles wat anderen moeizaam hebben opge­bouwd, moet vernietigd worden. Dat is pas echt een revolutie. De nonvaleurs, criminelen en drugver­slaafden moeten nu eens eindelijk de kans krijgen en komen bovendrijven. Zij alleen zijn progressief en

zullen beslissen over leven of dood van andersdenkenden, revisionisten en kapitalisten. Zij alleen kun­nen een ware democratie en een heilstaat op deze aarde scheppen.

 

Terwijl dit alles zich anno 1983 afspeelt, voelt het volk van Suriname zich verlaten. Het volk is hul­peloos en niet opgewassen tegen het georganiseerd geweld.

Buiten Suriname worden de reacties bepaald door nationale en internationale verhoudingen, diplo­matieke spelregels, commerciële en individuele belangen. Sommigen kiezen resoluut en duidelijk partij. Ze geven concrete hulp en brengen de nodige offers.

Anderen weifelen, wegen voorzichtig af en kunnen niet verder gaan dan morele en verbale steun. Ze hebben familie of belangen in Suriname of moeten rekening houden met de opinie van Derde-Wereld­landen of maken zich zorgen over de humanitaire hulp. Ze waarschuwen voor het ‘vervangen van Frankenstein door Dracula’ in Suriname.

 

De Raad voor de Bevrijding Van Suriname eist een grondig onderzoek naar de misdaden gepleegd op en om­streeks 8 december 1982. De Raad eist een grondig onderzoek naar de dood van majoor Roy Horb en zijn bewakers. De Raad eist herstel van de democratie en eerbiediging van mensenrechten. De Raad eist een uitspraak van het volk middels vrije en

geheime verkiezingen. Alle macht moet terug naar het volk.

Wij moeten liefde brengen waar de haat regeert.

De heilloze geweldspiraal in Suriname moet doorbroken worden opdat ons volk zich in vrijheid en harmonie kan concentreren op de daadwerkelijke opbouw van ons land.

Wij zullen overwinnen.

 

Drs. H. Chin A Sen

 

 

 

Geen opmerkingen: