Kruistocht tegen corruptie is “Lei tori”
De maatschappelijke context van wijdverbreide corruptie
Om de haverklap verschijnen er in de media berichten dat ministers en bij het kabinet van de president werkzame personen met overschrijding van hun bevoegdheden en wettelijke plichten overgaan tot het begunstigen van familieleden, partijgenoten en andere sympathisanten. In dit verband wordt al sinds het aantreden van de regering Bouterse-Ameerali oppositiebreed geageerd tegen de onoorbare en slinkse corruptiepraktijken die ten koste gaan van gemeenschapsgeld: ettelijke miljoenen US$ die eigenlijk bestemd zijn voor het ledigen van de noden in de Surinaamse samenleving, althans moet worden ingezet ten behoeve van het algemeen belang en die nu aantoonbaar, zijn verdwenen in de zakken van een handjevol enkelingen.
Vermeende uitspraken m.b.t. de aankoop van een jacht van het parlementslid Tjin a Tsoi moeten worden geplaatst in de context van de strijd tegen de wijdverbreide en alom tegenwoordige corruptie en nepotisme op zowel de ministeries als vanuit het kabinet van de president.
Tot op heden heeft de huidige president, in de persoon van Desi Bouterse, geen enkele maatregel getroffen om voornoemde corruptieve praktijken een halt toe te roepen. De bij corruptie betrokken ministers en leden van het kabinet van de president zijn nog steeds in functie,eervol met onstlag gestuurd en van strafrechtelijke vervolging zijn deze personen kennelijk ook gevrijwaard. Tot op heden is het leden van de oppositie in de Nationale Assemblee (DNA) ook niet gelukt de diverse, bij voornoemde corruptie praktijken betrokken, ministers ter verantwoording te roepen in het parlement. Zo de voorzitter van de DNA pogingen van de oppositie om corruptie in het parlement aan de kaak te stellen niet dwarsboomt, blijven brieven gericht aan de president, met het verzoek openheid van zaken te geven over en daadkrachtig op te treden tegen de wijdverbreide en openlijke corruptie in zijn kabinet, structureel onbeantwoord.
Hoewel parlementsleden van de oppositie dus met man en macht proberen de president ertoe te bewegen een halt toe te roepen aan de corruptieve praktijken, toont laatstgenoemde zich ongevoelig voor deze ‘sentimenten’ en worden de parlementsleden die zich tot doel hebben gesteld corruptie uit te bannen, monddood gemaakt. Ondertussen blijft daadkrachtig optreden tegen corruptie en nepotisme van de zijde van de president nog steeds uit en heeft het er alle schijn van dat de bij voornoemde corruptieve praktijken betrokken leden en medewerkers van het kabinet (van de president) de strafrechtelijke en staatsrechtelijke dans zullen ontspringen. Een dergelijke gang van zaken is ongehoord in een samenleving die zich erop laat voorstaan een democratie te zijn. En het wordt er bepaald niet beter op wanneer de president pogingen onderneemt om de grondwettelijke controletaken van een parlementslid, in casu de heer Tjin A Tsoi, definitief onmogelijk te maken door te hem te intimideren met strafrechterlijke en civielrechtelijke procedures.
Vrijheid van meningsuiting
De rechtvaardiging van de vrijheid van meningsuiting kent twee invalshoeken, te weten de betekenis voor het individu en het belang van een vrije uitwisseling van meningen en informatie voor de samenleving als geheel.Deze vrijheid van meningsuiting is één van de essentiële fundamenten van een democratische samenleving en dat dit recht een van de basisvoorwaarden is voor vooruitgang van de samenleving en de ontwikkeling van eenieder.
Een overheid die ingrijpt in de politieke meningsvorming laadt de schijn op zich ‘rechter in eigen zaak’ te willen spelen nu die meningsvorming veelal gepaard gaat met kritiek op de overheid, die het falen van de overheid aan het licht kan brengen of de machtspositie van het politieke establishment kan aantasten.
Natuurlijk is het zo,dat de vrije meningsuiting ook zijn beperkingen kent.In dit kader is het dan ook slechts toegestaan de politieke meningsvorming te beperken voor zover kwetsende uitlatingen worden gedaan over godsdienstige zaken,of ter bescherming van groepen tegen haat en tolerantie. Het is gelet op het onlosmakelijk verband tussen vrijheid van meningsuiting en de basisbeginselen van democratische samenleving dan ook niet verwonderlijk dat bijdragen aan de maatschappelijke en in het bijzonder ook de politieke meningsvorming een hoge mate van bescherming toekomt.Immers De president en zijn regering zijn te allen tijde onderdeel van het publiek en politiek debat,zowel binnen als buiten het parlement.
Ook het Inter-Amerikaans mensenrechtensysteem gaat er onmiskenbaar van uit dat ongehinderde politieke meningsvorming essentieel is in een democratische samenleving. Dat blijkt onder andere uit ‘Principle 1’ van de ‘Inter-American Declaration of Principles on Freedom of Expression’, die stelt dat ‘freedom of expression in all its forms and manifestations is a fundamental and inalienable right of all individuals’. Dezelfde bepaling stelt eveneens dat vrijheid van meningsuiting moet worden beschouwd als een ‘an indispensable requirement for the very existence of a democratic society’. Uit ‘Principle 11’van voornoemde beginselverklaring volgt tevens dat ‘public officials are subject to greater scrutiny by society’. Overheidsfunctionarissen, de president inbegrepen, kunnen zich derhalve minder snel beroepen op een overschrijding van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting dan gewone burgers.
Het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens (IAHRM) oordeelde in de zaak van Tristán Donoso dat:
‘any expression regarding the suitability of an individual for holding public office or regarding the acts performed by public officials in the course of their duties enjoy greater protection, thus fostering democratic debate. The Court has indicated that in a democratic society, public officials are more exposed to scrutiny and criticism by the general public. This different protection threshold is justified by the fact that public officials have voluntarily exposed themselves to a stricter scrutiny. Their activities go beyond their private life and expand to enter the arena of the public debate. Such threshold is not based on the quality of the individual, but rather on the public interest attending the activities the officer performs’.
Parlementaire onschendbaarheid.
De parlementaire onschendbaarheid, zoals verankerd in artikel 88 van de Surinaamse Grondwet, sterkt ertoe leden van de Nationale Assemblee te vrijwaren van strafrechtelijke vervolging ‘voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overlegd’. Dit privilege heeft als doel te bevorderen dat parlementsleden niet hoeven te vrezen voor het aankaarten van gevoelige kwesties.
De in artikel 88 van de Grondwet gebezigde woorden ‘strafrechtelijke vervolging’ zullen, mede gelet op artikel 13 van het Inter-Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (IAVRM), moeten worden gelezen als mede omvattende ‘civielrechtelijke aansprakelijkheid’. Vanuit het perspectief van het recht op vrijheid van meningsuiting komt immers ook civielrechtelijke aansprakelijkheid neer op een ontoelaatbare beperking van vrije politieke meningsvorming. Dat de grondwetgever daar destijds geen acht op heeft geslagen doet hier niet aan af, nu internationaal recht gaat boven de grondwet. Artikel 88 van de Grondwet moet op grond van artikel 13 van het IAVRM dus worden gelezen als inhoudende dat parlementariërs niet in rechte kunnen worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de DNA hebben gezegd of overlegd.
Rechtsbescherming buiten het parlement
Hoewel de parlementaire onschendbaarheid zich niet uitstrekt tot uitlatingen gedaan buiten de DNA, komt aan parlementsleden, in het bijzonder oppositieleden een verhoogde rechtsbescherming ten aanzien van uitlatingen buiten het parlement.Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelde in deze context dat de prominente verdragsrechtelijke bescherming van de politieke uitingsvrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen die buiten de volksvertegenwoordiging zijn gedaan. Het mensenrechtenhof oordeelde dat:
‘[w]hile freedom of expression is important for everybody, it is especially so for an elected representative of the people. He represents his electorate, draws attention to their preoccupations and defends their interests. Accordingly, interferences with the freedom of expression of an opposition member of parliament, like the applicant, call for the closest scrutiny on the part of the Court’.
Het EHRM oordeelde verder dat hoewel de parlementariër in kwestie er niet voor had gekozen zijn kritiek op de regering te uiten in het parlement, maar ervoor had gekozen om dat te doen in een krant, dit nog niet meebracht dat ‘he lost his right to criticise the Government’.
Ook het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens heeft overwogen dat:
‘democratic control exercised by society through public opinion encourages the transparency of State activities and promotes the accountability of public officials in public administration, for which there should be a reduced margin for any restriction on political debates or on debates on matters of public interest’.
Conclusie
De heer Tjin A Tsoi ontkent ten stelligste de gewraakte uitspraken over de aankoop van een jacht te hebben gedaan. De bewering dat hij doelbewust onwaarheden heeft verkondigd over de president strookt dus kennelijk niet met de werkelijke gang van zaken. Bovendien is de bewering dat uitspraken van een parlementariër telkens als vaststaande feiten worden beschouwd een schromelijke overdrijving van de politieke werkelijkheid. Ook de bewering als zou de inhoud en strekking van het gepubliceerde artikel ‘lasterlijk, beledigend, vernietigend en schadeberokkenend’ zijn voor de president wordt op geen enkele wijze onderbouwd. De bewering dat hierdoor overigens ook de Staat Suriname ‘zeer ernstig beledigd en gelasterd’ zou zijn, spant echter de kroon qua absurditeit. De suggestie dat het staatshoofd en daarmee de republiek Suriname beledigd is en schade heeft, gaat uit van een gevaarlijke vereenzelviging van Bouterse met de Staat.Ook sluit deze gedachte aan bij de muilkorfwetten, waar de SVJ recent tegen is opgekomen.
Maar zelfs indien vast zou komen te staan dat de heer Tjin A Tsoi heeft beweerd dat de president of zijn kabinet het bewuste schip heeft aangeschaft met staatsmiddelen, is een civielrechtelijke aansprakelijkheid in deze buitenproportioneel en dus in strijd met het recht op vrijheid van meningsuiting welke de heer Tjin A Tsoi geniet onder artikel 13 IAVRM. Dergelijke uitspraken zijn namelijk onmiskenbaar gedaan in het kader van het aan de kaak stellen van de wijdverbreide corruptieve praktijken sinds het aantreden van deze regering. Een eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid zou dus ernstige schade berokkenen aan de grondwettelijke taak van parlementsleden om, al dan niet in het parlement, controle uit te oefenen op de uitvoerende macht.
In tegenstelling tot wat de jurist van de president beweerd,dat de positie die de president bekleedt hem extra gevoelig zouden maken voor dergelijke uitlatingen, blijkt uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie juist het tegenovergestelde: de president en alle andere regeringsfunctionarissen geniet “minder” bescherming dan andere burgers genieten om gevrijwaard te blijven van de aantasting van zijn goede naam. De mogelijkheid dat een president met dergelijke uitlatingen geconfronteerd wordt is, met andere woorden, een van de risico’s van het vak.
In dit verband is ook van belang dat het, ondanks verwoede pogingen van leden van de oppositie in de DNA om de huidige regering ter verantwoording te roepen, noch de president noch leden van zijn kabinet gevolg geven aan hun grondwettelijke plicht om verantwoording af te leggen in het parlement. Voor zover parlementsleden bij structureel gebrek aan het afleggen van verantwoording door de president in het parlement, als bedoeld in artikel 90 lid 2 Grondwet, andere (buitenparlementaire) wegen bewandelen om maatschappelijke misstanden alsnog aan de kaak te stellen, kan dat hen in redelijkheid niet tegengeworpen worden.
De president moet dus niet trachten parlementsleden te intimideren en/of monddood te maken door middel van civielrechtelijke procedures, maar handelen conform zijn grondwettelijke plicht en doen wat hij tot nog toe ernstig heeft nagelaten: een einde maken aan de wijdverbreide corruptie en het nepotisme binnen de overheid waarmee de samenleving sinds zijn aantreden wordt geplaagd.
Sunil Oemrawsingh
Lid NPS Johan Adolf Pengel Instituut