Foltering, buitengerechtelijke executies en de amnestiewet
29 Apr, 13:00
Dat amnestie voor grove mensenrechtenschendingen tegenwoordig niet meer op veel begrip kan rekenen van de internationale gemeenschap is onmiskenbaar. Zoveel kan in ieder geval worden afgeleid uit de felle reacties op de Surinaamse amnestiewet van de zijde van het VN mensenrechtencomité en de Inter-Amerikaanse mensenrechtencommissie. De opmerkelijk kritische opstelling van deze organisaties is zeer goed te verklaren wanneer men acht slaat op de internationaalrechtelijke kwalificaties die van toepassing zijn op de decembermoorden en de consequenties daarvan.
De Zuid-Afrikaanse professor John Dugard, een alom gerespecteerd rechtswetenschapper, heeft in een uitvoerig gedocumenteerd rapport geconcludeerd dat de gebeurtenissen op 8 december 1982 kunnen worden gekwalificeerd als foltering. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op betrouwbare bronnen van, onder andere, onafhankelijke internationale organisaties. We kunnen er dus gevoeglijk van uitgaan dat deze conclusie juist is. Het belang van deze conclusie voor het decembermoordenproces is tweeledig. In de eerste plaats heeft het Joegoslavië-tribunaal in de zaak Furundžija bevestigd dat het folterverbod een dwingende norm van algemeen volkenrecht is. Het logische gevolg daarvan, zo vervolgde het tribunaal, is dat een staat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van folteraars niet kan opheffen door middel van een amnestiewet.
Onvoorwaardelijke verplichting
In de tweede plaats is Suriname partij bij het Inter-Amerikaanse anti-folterverdrag. Op Suriname rust op grond van dit laatste verdrag een onvoorwaardelijke verplichting om strafrechtelijke vervolging in te stellen tegen allen die van staatswege foltering plegen, uitlokken, het bevel daartoe geven of nalaten het te voorkomen. Bovendien schept dit verdrag een onvoorwaardelijke verplichting voor Suriname om een effectief rechtsmiddel te bieden aan (nabestaanden van) slachtoffers van foltering. Mede gelet op de gezaghebbende en baanbrekende uitspraak in de zaak Furundžija, luidt het antwoord op de vraag naar de gevolgen van de amnestiewet voor het decembermoordenproces dat die er simpelweg niet (mogen) zijn. De amnestiewet is namelijk ontegenzeggelijk in regelrechte strijd met zowel een dwingende regel van internationaal recht waar onder geen enkele omstandigheid van mag worden afgeweken als het Inter-Amerikaanse anti-folterverdrag.
De 15 slachtoffers zijn zonder enige vorm van proces om het leven gebracht. Daarmee staat buiten kijf dat de decembermoorden zijn te kwalificeren als ‘buitengerechtelijke executie’. Aan de verplichting om buitengerechtelijke executies strafrechtelijk te vervolgen heeft de ‘Special Rapporteur on extrajudicial, summary or arbitrary executions’ van de VN meer dan eens bijzonder relevante overwegingen gewijd. Zo stelde hij dat zelfs wanneer overheden vanwege uitzonderlijke omstandigheden besluiten om plegers van ernstige mensenrechtenschendingen amnestie te verlenen, dat niet afdoet aan de formele verplichting van de staat deze daders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen. Vorig jaar heeft de Algemene Vergadering van de VN nog maar eens in niet mis te verstane termen herhaald dat staten verplicht zijn de daders van buitengerechtelijke executies strafrechtelijk te vervolgen en erop toe moeten zien dat dergelijke zaken door een onafhankelijke en onpartijdige rechter worden behandeld.
Extra dimensie
Mr. Gerard Spong heeft eerder al gewezen op het feit dat de hiervoor genoemde verplichtingen ook al voortvloeien uit andere verdragen waarbij Suriname partij is. Zo gebieden ook het VN verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten én het Inter-Amerikaanse mensenrechtenverdrag Suriname tot het beschikbaar stellen van een effectief rechtsmiddel aan de nabestaanden van de 15 slachtoffers. Het belang van de internationaalrechtelijke kwalificaties ‘foltering’ en ‘buitengerechtelijke executie’ is dat zij een extra dimensie toevoegen aan deze verplichting.
Die extra dimensie is dat strafrechtelijke vervolging van de daders het enige effectieve rechtsmiddel is. Ook de instelling van een waarheids- en verzoeningscommissie kan dus onder geen enkele omstandigheid in de plaats gesteld worden van het proces dat nu voor de Surinaamse krijgsraad dient. Zo dit al opgaat voor situaties waarin het onderzoek of de strafrechtelijke vervolging nog moet aanvangen, geldt het des te meer voor een lopende strafrechtelijke procedure die bovendien bijna ten einde is.
Onacceptabel
De algemene teneur van het internationaal recht is dus dat straffeloosheid voor ernstige mensenrechtenschendingen onacceptabel is. De recente veroordeling van Charles Taylor is het bewijs dat ook (voormalig) staatshoofden hier niet aan ontkomen. Deze internationale consensus is ontegenzeggelijk van invloed op het juridische oordeel dat de krijgsraad op 11 mei aanstaande zal moeten vellen over de Surinaamse amnestiewet. Inmiddels is duidelijk dat artikel 137 van de Surinaamse Grondwet de krijgsraad de mogelijkheid biedt om toepassing van de amnestiewet in de decembermoordenzaak ongeoorloofd te verklaren op grond van strijd met een hele rits grondrechten. Bij deze gelegenheid wijs ik ook nog op artikel 106 van de Surinaamse Grondwet. Die bepaling verplicht namelijk tot het buiten toepassing verklaren van wettelijke voorschriften wanneer zij onverenigbaar zijn met verplichtingen die voortvloeien uit internationaal recht. Of dat in het individuele geval zo is, is bij uitstek een rechtsvraag die is voorbehouden aan de rechter.
Tot slot breng ik nog in herinnering dat door menig Surinaams assembleelid is geopperd dat de zaak die nu voor de Surinaamse krijgsraad dient een politiek proces is. Dat is een buitengewoon merkwaardige constatering. Ik zou zeggen dat een proces pas politiek genoemd kan worden wanneer de Nationale Assemblee daarmee intervenieert en bepaalt dat niemand schuld heeft aan de moord op 15 Surinamers. Wat er verder ook van zij, de assembleeleden hoeven niet te vrezen voor een politiek proces. In een democratische rechtsstaat laten rechters hun uitspraken namelijk niet dicteren door de politieke waan van de dag, maar door regels van nationaal en internationaal recht. De toepasselijke regels van internationaal recht verwoorden een oud Surinaams spreekwoord: ‘ba suku, ba feni, ba tjari’, oftewel ieder krijgt zijn verdiende straf.
Gaetano Best
Mr. Gaetano Best is werkzaam bij het Amsterdam Center for International Law van de Universiteit van Amsterdam, alwaar hij promotieonderzoek doet naar de nationale berechting van internationale misdrijven.